les 42 - 2H1 - lunes 14 de abril 2025

Les 42 - 2H1 - lunes 14 de abril 2025
1 / 15
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Les 42 - 2H1 - lunes 14 de abril 2025

Slide 1 - Slide

¿Qué hacemos hoy? (Wat doen we vandaag?)

  • We krijgen onze s.o. terug + bespreken deze na (15m)
  • We leren het verschil tussen de twee werkwoorden voor 'zijn' in het Spaans --> ser & estar + oefeningen (35m)
  • Korte break (5m)
  • Blooket (20m) --> woordenschat bron F, G & H

Slide 2 - Slide

Bespreken s.o. 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Ser betekent 'zijn'
Te gebruiken in de volgende omstandigheden:

  • identiteit (nationaliteit, geslacht, beroep, afkomst          
  • tijd, datum, dagen en gebeurtenissen
  • bepaald materiaal waarvan iets gemaakt is
  • het aangeven van eigendom

Slide 5 - Slide

ergens zijn /
zich bevinden

Slide 6 - Slide

ESTAR is een 2e werkwoord voor 'zijn':
ERGENS ZIJN - ZICH BEVINDEN

  • ligging van plaatsen.     Los Andes están en América del Sur
  • waar iemand zich bevindt.     Estoy en clase 
  • vraagzin: ¿Dónde estás?             
  • gevoelens/emoties. Sofía está feliz (=gelukkig)
Waar ben je?

Slide 7 - Slide

HAY
Wat wordt er met HAY bedoeld?
HAY betekent 'er is' of 'er zijn'
Je kunt 'hay' niet vervoegen!

Ejemplos:
- Hay manzanas (er zijn appels)
- No hay fruta (er is geen fruit)
- Hay mucha gente (er zijn veel mensen)

Slide 8 - Slide

Ejercicios 26a + 26b (WB blz. 97)
  • Bij 26a kies je de juiste vorm in iedere zin
  • Bij 26b zoek je de foute zinnen, en onderstreep je het woord wat niet klopt
timer
12:00

Slide 9 - Slide

Respuestas 26a
1. En el hotel hay tres piscinas.
2. Las chicas son muy guapas.
3. Los abuelos están en el camping.
4. La playa está muy lejos. 

Slide 10 - Slide

Respuestas 26a
5. En el bosque no hay casas.
6. Cristina y Antonio están en el bosque.
7. ¿Dónde está mi mochila?
8. Cristina es la hermana de Violeta. 

Slide 11 - Slide

Respuestas 26b/26c
1. En este pueblo no hay un camping.
3. Cristina y Antonio son amigos.
4. La ropa es muy barata en esta tienda.
6. ¿Hay una panadería en este centro comercial?
7. La playa está a cinco minutos del camping.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Woordenschat oefenen
play.blooket.com/play
H6.2:
bron F, G, H

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide