persoonlijke voornaamwoorden/voorzetsels 3e naamval

Herzlich Willkommen
1 / 29
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Herzlich Willkommen

Slide 1 - Slide

Lesdoel
  1. Ik kan de vormen van het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp gebruiken.
  2. Ik ken de voorzetsels met de 3e naamval.

Slide 2 - Slide

0

Slide 3 - Video

Wat is een naamval?
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
Naamval = zinsdeel

Slide 4 - Slide

De naamvalen, wat is wat?
Onderwerp
Lijdend voorwerp

Meewerkend voorwerp (aan of voor )
1
3
4

Slide 5 - Drag question

0

Slide 6 - Video

Herhaling: Persoonlijk voornaamwoord  met de voorzetsels 3e naamval.
Voorzetsels met de 3e naamval:
  1. mit = met
  2. nach = naar (landen/steden/richting)
  3. bei = bij
  4. seit = sinds
  5. von = van
  6. zu = naar(personen/gebouwen)
  7. aus = uit                      Du bist bei mir.                                                                                         Er kommt zu euch.
Voorzetsels:
in de kast, op de kast, naast de kast, etc.

Slide 7 - Slide

Welk rijtje voorzetsels hoort bij de derde naamval?
A
aus, durch, für, von, zu, bei
B
seit, aus, für, in, an, bei, mit
C
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu
D
mit, seit, zu, aus, neben, zwischen

Slide 8 - Quiz

Ich bin gleich bei ...... (u)

A
Sie
B
ihr
C
Ihnen

Slide 9 - Quiz

Gehst du mit ..... (ons) ins Kino?
A
wir
B
uns
C
ihm

Slide 10 - Quiz

Heute Abend komme ich zu ....(jou)
A
dir
B
du
C
ihr

Slide 11 - Quiz

Was ist richtig?
A
nach = landen/gebouwen
B
nach = richting / landen/steden
C
zu = gebouwen/ personen
D
zu = richting

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

0

Slide 14 - Video

0

Slide 15 - Video

Persoonijk voornaamwoord in de 
3e naamval = meewerkend voorwerp
Het  meewerkend voorwerp is in het Duits de 3e nv.
Vraag: Aan of voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend  voorwerp
IVoorbeeldzin: Sie hat mir das Buch gegeben.

  • Vraag: Aan wie heb jij het boek gegeven?
  • Antwoord: aan mij =  mir

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord 
1e en 3e naamval
1e naamval:
  • ik          jij       hij      zij     het   wij        jullie       zij              u         wie
  • ich      du      er       sie     es    wir       ihr           sie             Sie      wer

3e naamval:
  • mij    jou     hem   haar  het     ons   jullie   hun/hen     u         wie
  • mir   dir      ihm    ihr      ihm    uns    euch     ihnen       Ihnen wem


Sommige persoonlijk voornaamwoorden zijn hetzelfde in de 1e en 4e naamval!

Slide 18 - Slide

Stappenplan

Stap 1:  Staat er een voorzetsel in de zin?

Ja? > 3e naamval: mit,nach,bei,seit,von,zu,aus

Nee? > Ga naar stap 2


Stap 2: Ontleden / vragen stellen

1e naamval: onderwerp 

                                   3e naamval: meewerkend vw (Aan of voor wie? )

Onderwerp (1e)
wie/wat + persoonsvorm / gezegde

gezegde = alle werkwoorden in de zin
meewerkend voorwerp (3e)
Aan of voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Slide 19 - Slide

jou
mij
haar
hem
ons
jullie
hun
u
De persoonlijke
voornaamwoorden
in de 3e naamval

Slide 20 - Mind map

mir
dir
ihr
wem
ihm
uns
euch
Ihnen
ihnen
mij
jou
hem
wie
ons
haar
jullie
u
hen/hun

Slide 21 - Drag question

Ich gebe... das Buch.
A
du
B
dir

Slide 22 - Quiz

Ich erzähle.... eine Geschichte.
A
er
B
ihm

Slide 23 - Quiz

Wir schreiben ... (jullie) einen Brief.
A
euch
B
ihr
C
sie

Slide 24 - Quiz

haar Der Junge hat ........ Blumen gekauft.
A
sie
B
ihr

Slide 25 - Quiz

wie ....... hast du das Buch gegeben?
A
Wem
B
Wer
C
Wen

Slide 26 - Quiz

Der Polizist zeigt (hem) den Weg.

Slide 27 - Open question

Leihst du ... (mij) dein Auto?

Slide 28 - Open question

Gibt es noch Fragen?
Mache die Hausaufgaben von heute!

Slide 29 - Slide