20221201 Samengestelde zinnen (2)

WOORDVOLGORDE IN 
SAMENGESTELDE ZINNEN
1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 2

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

WOORDVOLGORDE IN 
SAMENGESTELDE ZINNEN

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

DOEL VAN DE LES
  • Je leert samengestelde zinnen maken
  • Je gebruikt hierbij de goede woordvolgorde.
  • Je kunt passende voegwoorden in een samengestelde zin zetten.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

OPBOUW VAN DE LES
  • Terugblik - samengestelde zinnen 
  • Uitleg - woordvolgorde in samengestelde zinnen 
  • Online opdrachten maken
  • Evaluatie 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Terugblik
zinnen met meerdere persoonsvormen

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

zinnen met meerdere pv's noemen we:
timer
0:20
A
moeilijke zinnen
B
lange zinnen
C
samengestelde zinnen
D
zinnen met werkwoorden

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

En, terwijl, omdat, zodat, nadat, als, toen, want, maar, of, dus
zijn:
timer
0:20
A
samengestelde zinnen
B
voegwoorden

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Samengestelde zinnen hebben twee of meer persoonsvormen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quiz

Samengestelde zinnen --> zijn zinnen met meer dan 1 persoonsvorm
Wat voor zin is dit?

Marlies koopt sieraden. Julia koopt nieuwe schoenen.
timer
0:20
A
twee losse zinnen
B
samengestelde zin

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Uitleg:
Woordvolgorde in samengestelde zinnen
Enkelvoudige zin = 1 pv
Samenstelde zin = meer pv's

Enkevoudige zin:                                        Samengestelde zin: 
Ik ben op het strand.                                 Ik ben op het strand en zwem in de zee.  
     (was)                                                            
Ik zwem in de zee.                                     * Je gebruikt een voegwoord om de            
    (zwom)                                                           zinnen met elkaar te verbinen. 

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Wat zijn de persoonsvormen?

De leerling wil zijn telefoon niet weg doen, want hij vindt TikTok interessanter.
timer
0:20
A
zijn - vindt
B
wil - doen
C
doen - interessanter
D
wil - vindt

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn de persoonsvormen?

De voetbalster vond dat de scheids niet goed gekeken had.
timer
0:20
A
vond - gekeken
B
gekeken - had
C
vond - had

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Vul de juiste vormen van de persoonsvormen in:

..... (vinden) je thee lekker of ..... (willen) je liever chocomelk?
timer
0:20

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

Wat zijn de persoonsvormen?

Alex reist nu richting Rotterdam, want hij wil zijn zus in Brussel bezoeken.
timer
0:20
A
reist - wil
B
reist - bezoeken
C
wil - zijn
D
wil - bezoeken

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn de onderwerpen?

Alex reist nu richting Rotterdam, want hij wil zijn zus in Brussel bezoeken.
timer
0:20
A
Alex - Rotterdam
B
Alex - hij
C
Alex - zijn zus
D
Rotterdam - Brussel

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn de persoonsvormen?

Elian zal haar diploma wel halen, als ze de komende maanden gaat leren.
timer
0:20
A
zal - halen
B
zal - leren
C
halen - gaat
D
zal - gaat

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn de onderwerpen?

Elian zal haar diploma wel halen, als ze de komende maanden gaat leren.
timer
0:20
A
haar diploma - ze
B
Elian - ze
C
Elian - de komende maanden
D
haar diploma - de komende maanden

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Welk voegwoord kun je op de .... zetten?

Alex reist nu richting Rotterdam, .... hij wil zijn zus in Brussel bezoeken.

timer
0:20

Slide 17 - Open question

This item has no instructions

Welk voegwoord kun je op de .... zetten?

Elian zal haar diploma wel halen .... ze de komende maanden gaat leren.
timer
0:20

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

SAMENGESTELDE ZINNEN

De woordvolgorde van een samengestelde zin hangt af van het voegwoord. Met een voegwoord zoals en, want  en maar staan de persoonsvormen en de onderwerpen naast elkaar.





Opa werkte. Oma deed het huishouden.
Opa werkte en oma deed het huishouden.

Iedereen viert feest. Het is bevrijdingsdag.
Iedereen viert feest, want het is bevrijdingsdag.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

SAMENGESTELDE ZINNEN

De woordvolgorde van een samengestelde zin hangt af van het voegwoord. Met voegwoorden zoals omdat, doordat  en hoewel hoeven de persoonsvormen en de onderwerpen niet naast elkaar te staan.





Napoleons vrouw had een hondje.. Napoleon hield niet van dieren.
Napoelons vrouw had een hondje, hoewel Napoleon niet van dieren hield.

Iedereen viert feest. Het is bevrijdingsdag.
Iedereen viert feest, omdat het bevrijdingsdag is.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Is de woordvolgorde juist of onjuist?

Morgen kom ik wat later op school, want moet ik eerst naar de tandarts.
timer
0:20
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Bij welke zin klopt de woordvolgorde?
timer
0:20
A
Toen ons elftal won, wij begonnen allemaal te juichen.
B
Meneer Jansen trakteert vandaag, want is hij jarig.
C
Nadat ik me gedoucht heb, ga ik ontbijten.
D
Lynn speelt gitaar, terwijl Lisa speelt de bas.

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Is de woordvolgorde juist of onjuist?

Daans ouders gaan dit jaar niet op vakantie, omdat ze hun huis gaan verbouwen.
timer
0:20
A
juist
B
onjuist

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Is de woordvolgorde juist of onjuist?

Als Pasen en Pinksteren op één dag vallen, winnen wij de lotto.
timer
0:20
A
juist
B
onjuist

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Wat voor zin is dit?

Lieke gaat naar de stad en Isis blijft thuis.
timer
0:20
A
twee losse zinnen
B
samengestelde zin

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Wat voor zin is dit?

Omdat mijn fietsband lek is, loop ik naar huis.
timer
0:20
A
twee losse zinnen
B
samengestelde zin

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Wat zie je?

Marloes neemt drinken mee. Levi zorgt voor de broodjes.
timer
0:20
A
2 losse zinnen
B
1 samengestelde zin

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Staat er in elke zin een voegwoord?
timer
0:20
A
Ja, die staat in alle zinnen.
B
Nee, alleen in een samengestelde zin.

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Wat voor zin is dit?

Ik heb de bus gemist. Nu moet ik wachten.
timer
0:20
A
twee losse zinnen
B
samengestelde zin

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

a) Je kunt ten allen tijde bij je mentor studieadvies vragen.
b) Linde krijgt een nieuwe fiets en een nieuwe iPhone.
timer
0:20
A
a en b zijn enkelvoudige zinnen
B
alleen a is een samengestelde zin
C
alleen b is een samengestelde zin
D
a en b zijn samengestelde zinnen

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

PERSOONSVORMEN

IN EEN SAMENGESTELDE ZIN

Zet de zin in een andere tijd:

Je maakt van de tegenwoordige tijd verleden tijd, of andersom. 

De werkwoorden die veranderen, zijn de persoonsvormen.


VOORBEELD:

Lotte denkt dat haar cijfer een voldoende is.


Lotte dacht dat haar cijfer een voldoende was.

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Is de stelling waar?

Je vindt de persoonsvorm in samengestelde zinnen met de tijdproef.
timer
0:20
A
waar
B
niet waar

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Hoe herken je samengestelde zinnen?
timer
0:20
A
Door meerdere persoonsvormen en een of meerdere voegwoorden
B
Door één persoonsvorm en géén voegwoord

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een samengestelde zin?
timer
0:20
A
Woorden die samengevoegd zijn
B
Een zin met meer dan 1 persoonsvorm
C
Zinnen die bij elkaar staan

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Welke zinnen zijn samengestelde zinnen?
timer
0:20
A
Nu is een selfie in een seconde gepiept, maar is het resultaat daarom minder waard?
B
Tijdens het Museumweekend presenteerde de organisatie het allereersteSelfiemuseum.
C
Geen van beide

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Aan de slag
Wat? Online: 
Hoofdstuk 2 - Samengestelde zinnen
Taalverzorging
Hoe? Voor jezelf in stilte.
Tijd? Je hebt hier 15 minuten de tijd voor.
Hulp? Steek je hand op, dan kan ik jullie helpen.
Klaar? Kijk bij de eerdere online lessen wat je nog niet af hebt.
timer
15:00

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

samengestelde zinnen herkennen

Ik kan dit goed.
Ik kan dit redelijk.
Ik vind dit lastig.
Ik heb hier hulp bij nodig.

Slide 37 - Poll

This item has no instructions

voegwoorden herkennen

Ik kan dit goed.
Ik kan dit redelijk.
Ik vind dit lastig.
Ik heb hier hulp bij nodig.

Slide 38 - Poll

This item has no instructions

samengestelde zinnen maken
Ik kan dit goed.
Ik kan dit redelijk.
Ik vind dit lastig.
Ik heb hier hulp bij nodig.

Slide 39 - Poll

This item has no instructions

meerdere pv's uit de zin halen

Ik kan dit goed.
Ik kan dit redelijk.
Ik vind dit lastig.
Ik heb hier hulp bij nodig.

Slide 40 - Poll

This item has no instructions

Schrijf drie dingen
op die je deze les
hebt geleerd. Stel ook één vraag over iets dat je nog niet goed begrepen hebt.

Slide 41 - Open question

This item has no instructions

Wanneer zet je geen komma?
A
Voor bepaalde voegwoorden.
B
Tussen twee bijvoeglijke naamwoorden.
C
Tussen twee delen van sommige samengestelde zinnen.
D
Voor 'en' in de opsomming.

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions

De twee zinnen in een samengestelde zin worden meestal verbonden met...
11
A
een werkwoord
B
een lidwoord
C
een voegwoord
D
een zelfstandig naamwoord

Slide 43 - Quiz

This item has no instructions

Wat zie je?

In de stortregen zoeken de scholieren een bushokje, zodat ze kunnen schuilen.
A
2 losse zinnen
B
1 samengestelde zin

Slide 44 - Quiz

This item has no instructions

Wat voor zin is dit?

Ik zit op de bank, terwijl ik mijn huiswerk maak.
A
twee losse zinnen
B
samengestelde zin

Slide 45 - Quiz

This item has no instructions

Als je samengestelde zinnen maakt ...
A
Gebruik je een puntkomma.
B
Gebruik je een dubbele punt.
C
Gebruik je verbindingswoorden.
D
Gebruik je signaalwoorden.

Slide 46 - Quiz

This item has no instructions