Le futur

schrijfvaardigheid=écrire 
1 / 14
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

schrijfvaardigheid=écrire 

Slide 1 - Slide

schrijfvaardigheid=écrire 
Le programme:
  • Le futur simple: uitleg
  • On corrige les exercices jusqu'à 7
  • De woordvolgorde in het Frans
  • Opinions

Slide 2 - Slide

Le futur
de toekomende tijd 

Slide 3 - Slide

Le futur 
Pendant les vacances d'hiver je passerai une semaine à Paris. 
Tijdens de herfstvakantie zal ik een week in Parijs doorbrengen.

  • le futur geeft aan wat er in de toekomst gaat gebeuren

Slide 4 - Slide

Le futur
Het maken van de futur is niet heel moeilijk :) 

  • hele werkwoord + uitgang

Slide 5 - Slide

je passerai 
tu passeras
il passera
elle passera
on passera

nous passerons
vous passerez

ils passeront, elles passeront
ik zal doorbrengen
jij zult doorbrengen
hij zal doorbrengen
zij zal doorbrengen
men zal doorbrengen/wij zullen doorbrengen
wij zullen doorbrengen
jullie zullen doorbrengen, u zult doorbrengen
zij zullen doorbrengen

Slide 6 - Slide

Le futur
Maar er is wel een uitzondering.

  • wanneer het werkwoord op een -e eindigt, vervalt die -e

  • Bijvoorbeeld:
    prendre (nemen)             je prendrai, tu prendras, il prendra,                                                         etc.

Slide 7 - Slide

Le futur
Onregelmatige w.w. hebben ook vaak een onregelmatige futur:
  • avoir            j'aurai, tu auras, il aura, etc.           ik zal hebben
  • être              je serai, tu seras, il sera, etc.         ik zal zijn
  • aller             j'irai, tu iras, il ira, etc.                        ik zal gaan
  • faire            je ferai, tu feras, il fera, etc.             ik zal maken
  • pouvoir      je pourrai, tu pourras, il pourra     ik zal kunnen
  • vouloir       je voudrai, tu voudras, il voudr   ik zal willen  

Slide 8 - Slide

Le futur
De questions?

Slide 9 - Slide

Le futur

Zet de volgende zin in de futur. 
Pendant les vacances d'hiver...
1. Je joue des jeux vidéo.


Slide 10 - Slide

Le futur

Zet de volgende zinnen in de futur. 
Pendant les vacances d'hiver...
3. Elle part en vacances en France.

4. Nous prenons le train de Lyon à Paris. 

Slide 11 - Slide

Le futur
Des questions? 

Slide 12 - Slide

Opinions
Gebruik de volgende werkwoorden:
- Penser: denken
- Trouver: vinden
Croire: geloven

1. Je pense que ce cours est génial. Ik denk dat deze les geweldig is.
2. Je trouve que ce cours est génial..
3. Je crois que ce cours est génial.

Slide 13 - Slide

 être d'accord: mee eens
- Je suis d'accord avec+ persoon
- Je suis d'accord que ..
Ontkenning: 
Je ne suis pas d'accord
 Je suis contre ...

Slide 14 - Slide