woordenschat luchthavens 2

• IPC
• Basisschool
• Groep 4-6

woordenschat luchthavens 2

In deze les gaan we verder oefenen met de woorden van deze week.

boardingpass                  logo      marshaller

paspoort      steward    stewardess

wisselkantoor    douanebeambte

criteria       apron officer

Welk woord uit de woordenschat van deze week past bij dit plaatje?

Wat is waar?
Op een wisselkantoor kun je....?

1. Schone kleding aantrekken na een lange vliegreis.
2. Je vliegticket omwisselen naar een andere vlucht.
3. Deense kronen omwisselen voor Amerikaanse dollars
4. Met iemand omwisselen van plaats in het vliegtuig.

00:13

Wat is de taak van een marshaller/apron officer?

01:11

Hoe geeft de marshaller/apron officer aan de piloot aan welke kant hij op moet?

1. Hij gebruikt gebarentaal?
2. De marshaller gebruikt bats of gekleurde sticks om handsignalen te geven.
3. De piloot volgt gewoon de pijlen op de grond.
4. Hij vertelt het de piloot via een de intercom.

02:29

Vooruit

Draai naar links

Stop

Draai naar rechts

De volgende vraag gaat over een douanebeambte.

Sleep de beweringen naar het goede vakje. Als je denkt dat iets waar is, sleep je het naar juist.

Als je denkt dat het niet waar is, sleep je het naar niet juist.

Juist

Niet juist

Controleert jouw paspoort.

Controleert of je genoeg geld bij je hebt.

Brengt jou eten en drinken in het vliegtuig.

Controleert of je geen verboden spullen in je koffer hebt.

Je hebt geleerd wat het woord criteria betekent
(normen/eisen waaraan iets moet voldoen). Bedenk
een zin waarin jij het woord criteria gebruikt en laat
zien dat jij snapt wat dat woord betekent.

Waar dient een paspoort voor?

Wat is een ander woord voor boardingpass?

1. Toegangskaartje
2. instapkaart
3. Vliegticket
4. bagagelabel

Ik weet nu beter wat alle woorden betekenen.

010

Welke woorden van de woordenschat
(van deze week en de vorige keer) vind jij nog lastig?