Ben je klaar met lesson up? Laat me de laatste opdracht zien.
Dan oefen wij voor de schrijftoets!
1 / 21
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3
This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Items in this lesson
Wiederholung & bijzondere werkwoorden
Program 11. Mai 2023
Loop door lessonup en maak de opdrachten
Soms heb je je KB nodig!
Ben je klaar met lesson up? Laat me de laatste opdracht zien.
Dan oefen wij voor de schrijftoets!
Slide 1 - Slide
Konjunktiv II
Ich würde nicht zur Schule gehen, wenn ich alles wissen würde.
Sie hätten gern mehr Geld.
In der Stadt könnte man gut shoppen.
Slide 2 - Slide
Konjunktiv II
Heb je nodig om
- een wens (ook als het onvervulbaar is) te zeggen
- een (voorzichtige) voorstel te maken
Slide 3 - Slide
Schrijf 2 zinnen met Konjunktiv. HULP: KB 52 Er würde gern nach Hause gehen.
Slide 4 - Open question
Passiv
Om de persoon niet te noemen hebben wij Passiv nodig in het Duits.
De bal wordt gegooid.
Slide 5 - Slide
Wat heb je nodig om het Passiv te vormen?
A
vorm van werden + tegenwoordig tijd
B
vorm van werden + verleden tijd
C
vorm van werden + voltooid deelwood
Slide 6 - Quiz
Slide 7 - Video
Schrijf zelf twee zinnen in het Passiv!
Slide 8 - Open question
Slide 9 - Slide
Ortsangabe (3de & 4de naamval)
an, auf, in, neben, unter,
über, vor, hinter, zwischen
Wohin = 4de
Wo = 3de
Ich lege die Hose auf das Bett.
Die Hose liegt auf dem Bett.
Ich stelle die Tasche auf den Tisch.
Die Tasche steht auf dem Tisch.
Der Hund setzt sich unter den Tisch.
Der Hund sitzt unter dem Tisch.
Slide 10 - Slide
Positionsverben
Met de voorzetsels
an, auf, in, neben, unter, über, vor, hinter, zwischen
gebruik je de 4de of 3de naamval
MAAR
je kan ook help krijgen van verschillende werkwoorden
legen, stellen, sich setzen + 4de naamval
liegen, stehen, sitzen + 3de naamval
In de volgende slide is een video waarin uitgelegd wordt wanneer je deze 6 werkwoorden gebruikt. Daarna krijg je een aantal vragen over deze werkwoorden.
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Video
Nach Amsterdam.
A
Wo bist du?
B
Wohin fährst du?
Slide 13 - Quiz
Welk werkwoord gebruik je met de 3de naamval?
A
sitzen
B
sich setzen
C
stehen
D
stellen
Slide 14 - Quiz
Der Schüler setzt sich auf den Stuhl. wat is auf den Stuhl
A
3de naamval
B
4de naamval
Slide 15 - Quiz
Was ist richtig?
A
Ich stelle den Stuhl unter dem Tisch.
B
Der Stuhl steht unter dem Tisch.
Slide 16 - Quiz
Kies twee verschillende werkwoorden een schrijf twee verschillende zinnen. Ich stehe an dem Strand. Ich stelle das Fahrrad an den Strand. HULP KB 57
Slide 17 - Open question
Slide 18 - Slide
Neue Wörter
In de volgende slide schrijf je alle woorden op in het Duits die met reizen te maken hebben. Dus:
Wat moet je meenemen, waaraan moet je denken (hotel, vervoer...)...
Slide 19 - Slide
Reisen
Slide 20 - Mind map
Lesen
KB 56 Nr. 1
Lees de emails en kijk naar de beelden. Welk email komt van welk meisje?