Grammar session

imperfectum / vt
 vertellen
Toen hij in Australie was en daar een markt bezocht, kwam hij een oude vriend tegen.

beschrijven
Hij droeg oude kleren en had een baard van drie weken.





1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

imperfectum / vt
 vertellen
Toen hij in Australie was en daar een markt bezocht, kwam hij een oude vriend tegen.

beschrijven
Hij droeg oude kleren en had een baard van drie weken.





Slide 1 - Slide

Nederlands op niveau
blz. 152 - kader

 vertellen - situatie 1


beschrijven - situatie 2






Slide 2 - Slide

perfectum / ovt
informatie geven en relatie met het heden

Hij kent het land goed want hij is er vaak op vakantie geweest en heeft er met veel mensen gesproken.

Slide 3 - Slide

Nederands op niveau
blz. 154 - kader

eerste zin -  perfectum
rest - imperfectum

Slide 4 - Slide

plusquamperfectum / vvt
vertellen en informatie geven over iets dat nog eerder gebeurde

Hij won een hoofdprijs in een loterij met een lot dat hij op straat had gevonden.

Slide 5 - Slide

element - verbum - rest - te + verbum (infinitief)
hoeven - Dat hoef je niet te geloven
durven - Hij durft niet met een vleigtuig te reizen
vragen - Zij vraagt Carla haar te helpen
proberen - Ik probeer Spaans te spreken
beloven - (mailen)
beginnen - (maken)
besluiten - (doen)
hopen - (ontmoeten)
verwachten - (vinden)
vergeten - (betalen)
zitten - (lezen)


Slide 6 - Slide

element - verbum - rest -  verbum (infinitief)
mogen - Jullie mogen tijdens het examen niets vragen.
moeten - Zij moeten volgende week een schrijftoets maken.
kunnen - Wij kunnen niet op het feest komen
willen - (mailen)
zullen - (maken)
laten - (doen)
gaan - (ontmoeten)
blijven - (vinden)
komen - (betalen)



BNV
blz. 24

Slide 7 - Slide

element - verbum - rest -  verbum (infinitief)
durven - Hij durfde te springen, Hij heeft de sprong durven wagen.
hangen -  Hij begon de was op te hangen. Hij heeft de was op laten hangen. 
hangen - Zij moeten volgende week een schrijftoets maken.
liggen - Hij lag de krant te lezen. Hij heeft...
lopen - Wij lopen te denken over een antwoord. Wij hebben...
staan - Wij staan te wachten. Wij hebben ...
zitten - Wij zitten te eten. Wij hebben ...



Slide 8 - Slide

Vul 'te' in als dat nodig is
Hij mag niet alleen naar Amsterdam ___ gaan.
Zij staan met elkaar ___ praten.
Hij probeert een afspraak met haar ___ maken.
Zij laat haar huis ___ schilderen.
Wij zitten samen een film ___ kijken.
Ik durf geen 'nee'  ___ zeggen.
We hopen om acht uur ___ vertrekken.

Slide 9 - Slide

om .. te + infinitief
deel van een actie beschrijven
Carolien gaat naar de markt om een krop sla te kopen.
achter een adjectief
Wim vindt het leuk om televisie te kijken.
achter een substantief
Mila heeft zin om met Riane te chatten.

Slide 10 - Slide

Maak de zinnen af
Ik stuur je een sms om ...
Jan surft op internet om ...
Mijn opa kijkt televisie om ...
Wij vinden het vervelend om...

Slide 11 - Slide

Beantwoord de vragen
Wat vind je moeilijk?
Wat vind je spannend?
Waarom ga je naar de stad?
Wat vind je interessant?

Slide 12 - Slide

hebben + dubbele infinitief
Ik wil graag Spaans leren. (presens)
Ik heb altijd graag Spaans willen leren. (perfectum)

Hij kan dat niet begrijpen. (presens)
Hij heeft dat nooit kunnen begrijpen. (perfectum)

zullen, willen, kunnen, mogen, moeten 

Slide 13 - Slide

Beantwoord de vragen
Wat vind je moeilijk?
Wat vind je spannend?
Waarom ga je naar de stad?
Wat vind je interessant?

Slide 14 - Slide