Mi gente 4V

Unidad 3 "Mi gente"
1 / 35
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Unidad 3 "Mi gente"

Slide 1 - Slide

familiewoorden

Slide 2 - Mind map

kijk/luisteropdracht
Je gaat zo een filmpje kijken waarin Eva (in de ondertiteling iba) haar ouders vragen stelt over hun familieleden. Ze vraagt naar de namen & leeftijden. Probeer alle vragen te noteren in je schrift.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

¿Cuántos hermanos tienes? 
¿Cómo se llaman tus hermanos?
¿Cuántos años tiene tu hermana?
¿está casado?
No, soltero.
Dos
dieciocho.
Susana y Jorge.

Slide 5 - Drag question

¿Cuántos hermanos tienes?
Geef antwoord in een hele zin!

Slide 6 - Open question

¿Cómo se llaman tus hermanos?
Geef antwoord in een hele zin.
Geen "hermanos"? gebruik dan "primos".

Slide 7 - Open question

¿Cuántos años tienen?
Geef antwoord in een hele zin.
Geen "hermanos"? gebruik dan "primos".

Slide 8 - Open question

Volgorde?

Foto 1 (Mateo)
Foto 2 (Juan)
Foto 3 (Ana María)
Foto 4 (Mamá, Clarita y Mirta)

Slide 9 - Slide

Mi familia
Mis padres se llaman Laurens y Pauline. Tienen 70 años y viven en el Betuwe en una finca. Tengo tres hermanos, Samuel, Peter-Paul y Christiaan. Mi hermano mayor, Samuel, tiene tres hijos.
Mis sobrinos se llaman Sara, Simcha y Tilly. Mis hermanos menores todavía no tienen hijos. Mi hermano Christiaan vive en Suecia con su novia Johanna. Tengo bastantes tíos maternos: cuatro! Tengo once primos.  Tengo dos tíos paternos que no tienen hijos. Mis abuelos murieron hace mucho tiempo.

Slide 10 - Slide

Vertaal de volgende woorden:

1. mayor 2. menor 3. materno 4. paterno

Slide 11 - Open question

Je gaat nu een wat langer tekstje schrijven over je familie. Hierin moeten de volgende woorden voorkomen: padres/madre/padre, hermanos, abuelos, tíos, primos. Noem bij sommige personen woonplaats (Vive(n) en), leeftijd (tiene(n) ... años) en de namen: (Se llama(n))....

Slide 12 - Open question

Maak nu WB 1 t/m 4

Slide 13 - Slide

Bezittelijk voornaamwoorden.
Kun je er al één (of meer) noemen?
".... casa es .... casa"

Slide 14 - Open question

Bezittelijke voornaamwoorden in het Spaans

Slide 15 - Slide

Su (s) heeft dus wel vier betekenissen!
Welke?

Slide 16 - Open question

Vertaal nu de volgende woordgroepen:
1. hun zus 4. jullie kleindochter
2. jouw grootouders 5. mijn kinderen
3. onze oom 6. uw neefjes

Slide 17 - Open question

Maak nu WB 1 t/m 3 op p. 29 en stuur je foto in.

Slide 18 - Open question

Maak nu WB 4 & 5 op p. 30 en stuur je foto in.

Slide 19 - Open question

Posesivos
bezittelijk vnw.

Slide 20 - Mind map

Ser/estar = zijn
In het Spaans heb je twee werkwoorden die zijn betekenen.
Je moet leren in welke situatie je ser/estar gebruikt.
Lees de zinnen van TB 6, p.31 en probeer erachter te komen wanneer je wat gebruikt.

Slide 21 - Slide

¿Cómo te llamas?
....... Ana.
A
Soy
B
Estoy

Slide 22 - Quiz

........ de Naarden.
A
Soy
B
Estoy

Slide 23 - Quiz

........ en clase.
A
Estamos
B
Somos

Slide 24 - Quiz

La señora Smits ..... profesora de español.
A
es
B
está

Slide 25 - Quiz

¿Cómo ...... hoy?
A
eres
B
estás

Slide 26 - Quiz

Madrid ..... la capital de España.
A
es
B
está

Slide 27 - Quiz

Madrid ..... en el centro de España.
A
es
B
está

Slide 28 - Quiz

Bij namen, nationaliteiten, beroepen en definities gebruik je....
A
ser
B
estar

Slide 29 - Quiz

Bij plaatsen en gemoedstoetstanden gebruik je...
A
ser
B
estar

Slide 30 - Quiz

Vul nu in voor jezelf:
.... + naam, ..... + nationaliteit, .... + estudiante de secundaria, ... simpático/a, .... en clase, hoy .... bien/cansado/a/fatal.

Slide 31 - Open question

CIFRAS - CIJFERS
TB 7, p. 32
Getallen oefenen met twee dobbelstenen
TB 8, p. 32

Slide 32 - Slide

Maak nu WB 4 & 6

Slide 33 - Slide

DESCRIBIR PERSONAS
TB 10, p. 33
Maak WB 9 & 10
en WB 18 & 19
GUSTAR
TB 14, p. 34
Maak WB 12 & 13 a, b & c

Slide 34 - Slide

GUSTAR = LEUK VINDEN
Maak de test op TB 14, p. 34
Hoe werkt de gustar-constructie?

1. Ik hou van exotische landen.
2. Wij houden van chocolade. 

Vul je blad aan met dingen die je leuk vindt of juist niet.

Slide 35 - Slide