Waarom en omdat en praatplaat horeca

Waarom en omdat en praatplaat horeca
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwoo, bLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 200 min

Items in this lesson

Waarom en omdat en praatplaat horeca

Slide 1 - Slide

Lezen
timer
30:00

Slide 2 - Slide

Zinnen met vraagwoorden
Doel van de les:
Je leert wanneer jij welk vraagwoord moet gebruiken.

Slide 3 - Slide

Ik ga naar de markt en ik neem mee......
Ik ga naar de markt en ik neem mee: een kilo groene appels.
Ik ga naar de markt en ik neem mee: een kilo groene appels en 6 rode tomaten.
Ik ga naar de markt en ik neem mee: een kilo groene appels en 6 rode tomaten en ..................

Slide 4 - Slide

Wat zie je?

Slide 5 - Slide

De woordvolgorde in een zin
1. Persoon
2. Werkwoord
3. Extra informatie
Hij
fietst
naar school.

Slide 6 - Slide

De woordvolgorde bij een vraagzin
1. Werkwoord
2. Persoon
3. Extra informatie
Fietst
hij
naar school?

Slide 7 - Slide

Maak een vraagzin.
naar de bioscoop - hij - morgen - gaat

Slide 8 - Open question

Zinnen met 2 werkwoorden
Ik kan de fiets maken.
Ik ga vanavond vroeg slapen.
Ik heb vanochtend gegeten.


Slide 9 - Slide

Zinnen maken
1. (moeten/wachten) De klant .......... lang ........
2. (willen/drinken) Wat ........... u ..........?
3. (willen/bestellen) Ik ......... graag een biertje ........?
4. (mogen/hebben) De hond ........ geen bier .............
5. (kunnen/kiezen) De jongen ............... niet goed ...........
6. (moeten/sturen) De vrouw ..........een appje naar haar dochter ...........
7. (kunnen/luisteren) De hond ...... goed ......
timer
5:00

Slide 10 - Slide

zinnen maken 
1. gaan/schoonmaken/vader/vandaag/het huis
2. willen/werken/ik/na mijn examen
3. moeten/betalen/mijn broer/in de supermarkt/de boodschappen
4. kunnen/mijn zus/helpen/met het huiswerk/mij
5. mogen/niet/roken/in dit gebouw/wij
timer
5:00

Slide 11 - Slide

Waarom? Omdat ...
Waarom ga je naar de dokter?
Omdat ik pijn in mijn buik heb.

Waarom luister je niet?
Omdat ik het niet begrijp.

Slide 12 - Slide

Waar?
Waar staan de tafels? In het klaslokaal.
Waar is de bal? De bal is bij meester Michael.
Waar staat de docent? De docent staat voor het bord.
Waar lig jij? Ik lig op de bank.

Slide 13 - Slide

Hoe?
Hoe gaat het? Het gaat goed.
Hoe ga jij naar Kampen? Ik ga op de fiets naar Kampen.
Hoe maak je cake? Cake maak je met meel, boter, melk en citroen.

Slide 14 - Slide

Hoeveel?
Hoeveel broers heb jij? Ik heb geen broers.
Hoeveel fietsen heb jij? Ik heb 1 fiets.
Hoeveel broeken heb jij? Ik heb 5 broeken.

Slide 15 - Slide

Wanneer?
Wanneer ga jij naar Kampen? Ik ga vanmiddag naar Kampen.
Wanneer komt je zus? Zij komt overmorgen.
Wanneer is het vakantie? Het is in juli vakantie.

Slide 16 - Slide

Wie?
Wie is jouw leraar? Mevrouw Barbara is mijn lerares.
Wie is die jongen? Dat is mijn broer.
Wie geeft rekenen? Mevrouw Janine geeft rekenen.

Slide 17 - Slide

Welke vraagwoorden ken jij?

Slide 18 - Mind map

Wie
Waar
Hoe (laat)?
Wanneer

Slide 19 - Drag question

Wie is de docent?
A
de tafel
B
de jas
C
Nancy
D
de school

Slide 20 - Quiz

Wat koopt hij?
A
een appel
B
het kind
C
de cursisten
D
de broer

Slide 21 - Quiz

Waar kom jij vandaan?
A
om acht uur
B
uit Nederland
C
vanmiddag
D
morgen

Slide 22 - Quiz

Hoeveel boeken heb jij?
A
morgen
B
de stoel
C
om twaalf uur
D
drie

Slide 23 - Quiz

Wanneer ga jij naar school?
A
in de pauze
B
buiten
C
op woensdag en vrijdag
D
in Dordrecht

Slide 24 - Quiz

De woordvolgorde bij een vraagzin met een vraagwoord
1. Vraagwoord
2. Werkwoord
3. 
Persoon
4. Extra informatie
Wanneer
fietst
hij
naar school?

Slide 25 - Slide

Volgorde
Als de vraagzin begint met een vraagwoord, dan is het tweede woord altijd een werkwoord. Daarna de persoon.
1. Vraagwoord
2. Werkwoord
3. 
Persoon
4. Extra informatie
Wanneer
fietst
hij
naar school?
Waar
koop
jij
kleding?

Slide 26 - Slide

De goede volgorde.
  1. Ik - een andere stad - naar - verhuis.
  2. papier - Hij - op - schrijft.
  3. zijn slaapkamer - slaapt - Zij - op
  4. bij oma - Wij - slapen
  5. Wij - vandaag - blijven - thuis.
  6. in een groot huis - wonen - Jullie.



Slide 27 - Slide

Ik ga op maandag en woensdag naar school.
Maak een vraag bij het antwoord.

Slide 28 - Open question

Vijf cursisten zitten in de klas.
Maak een vraag bij het antwoord.

Slide 29 - Open question

Ik eet vanmiddag rijst met kip.
Maak een vraag bij het antwoord.

Slide 30 - Open question

Rosa spreekt Nederlands.
Maak een vraag bij het antwoord.

Slide 31 - Open question

Welke vraagwoorden heb je geleerd vandaag?

Slide 32 - Open question

Slide 33 - Link

Slide 34 - Link

Bedenk een waarom vraag en laat een ander antwoorden.

Slide 35 - Slide

dobbelsteen
1. Waarom?
2. Wie?
3. Wat?
4. Waar?
5. Hoe?
6. Hoeveel?

Slide 36 - Slide

Gedichten
Poemas
قصائد
gabayo
sajak
ግጥምታት
poèmes
poems
helbestan

Slide 37 - Slide

De wind
Hij huilt en hij fluit
Hij brult en hij blaast
en hij slaat

 wind komt
en hij gaat

De wind in de wolken
Waait luchtig en zuchtig
woessssj



Slide 38 - Slide

Maak nu zelf een gedicht
Gebruik je eigen woorden
of
zoek een mooi gedicht in jouw taal en vertaal het naar het Nederlands.

Klaar Diglin, Lowan of Disk

Slide 39 - Slide