2TH TR 18 Plaats bijvoeglijk naamwoord

Taalregel 18
De plaats van het bijvoeglijk naamwoord
1 / 26
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Taalregel 18
De plaats van het bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Slide

Wat nog te doen?
TR 18 De plaats van het bn.
TR 19 De vergrotende trap
TR 20 De overtreffende trap
TR 27 Inwoners en talen
TR 17 Het bn. (bijzondere gevallen)
TR 22 Telwoorden
TR 47 Devoir, TR 54 Pouvoir, TR 59 Voir, TR 60 Vouloir

Slide 2 - Slide

TR 16 Het bijvoeglijk nw.
  • Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord
  • de mooie tafel
  • de grote jongen

In het Frans verandert het bijvoeglijk naamwoord mee als het zelfstandig naamwoord vrouwelijk of meervoud wordt.

Slide 3 - Slide

TR 16 Het bijvoeglijk nw.
Als het zn. vrouwelijk is, krijgt het bn. een +e
Als het zn. meervoud is, krijgt het bn. een +s.

Slide 4 - Slide

Kijk naar de volgende zin:

Regarde toutes ces voitures minuscules!

Het bijvoeglijk naamwoord miniscules staat voor / achter het zelfstandig naamwoord voitures.

Slide 5 - Slide

Het bn. miniscules staat ___ het zn. voitures.
A
voor
B
achter

Slide 6 - Quiz

Kijk naar de volgende zin:

C'est un bâtiment blanc.

Het bijvoeglijk naamwoord blanc staat voor / achter het zelfstandig naamwoord bâtiment.

Slide 7 - Slide

Het bn. blanc staat ___ het zn. bâtiment.
A
voor
B
achter

Slide 8 - Quiz

Kijk naar de volgende zinnen:
Il adorait ce grand parc.
Ce vieux quartier est super.
Tu as un nouveau vélo?

De bijvoeglijke naamwoorden grand, vieux en nouveau staan voor / achter het zelfstandig naamwoord.

Slide 9 - Slide

De bn. grand, vieux en nouveau staan ___ het zn.
A
voor
B
achter

Slide 10 - Quiz

TR 18 De plaats van het bn.
Standaardregel: Het bn. staat achter het zn.
  • un vélo rouge - een rode fiets
  • un homme sympa - een aardige man
  • la porte fermée - de gesloten deur

Uitzondering: Sommige bn. staan voor het zn.
  • grand(groot), petit(klein), beau(mooi), joli(leuk/mooi), jeune(jong), vieux(oud), gros(dik/groot), bon(goed/lekker), nouveau(nieuw), haut(hoog)

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Oefenen!
Kies in de volgende dia's of het bn. voor of achter het zn. moet staan.

Slide 13 - Slide

J'ai oublié ma ___ soeur ___ . (petite)
A
voor
B
achter

Slide 14 - Quiz

Vous prenez un ___ vin ___ , madame? (blanc)
A
voor
B
achter

Slide 15 - Quiz

Alexandra, j'adore ton ___ vélo ___ ! (nouveau)
A
voor
B
achter

Slide 16 - Quiz

Qui a vu ce ___ film ___ , hier soir. (romantique)
A
voor
B
achter

Slide 17 - Quiz

Tu prends vraiment les ___ gants ___ ?(verts)
A
voor
B
achter

Slide 18 - Quiz

Oefenen!
Zet in de volgende dia's het bn. op de juiste plaats én in de goede vorm. Neem de hele zin over.

De zn. komen uit de dialoge en texte 1  van étape 5. Als je niet weet of een woord mannelijk of vrouwelijk is, kan je het in de woordenlijst op blz. 118/119 opzoeken.

Slide 19 - Slide

Je connais les ___ peintres ___ . (grand)

Slide 20 - Open question

Anna a acheté une ___ caricature ___ à Montmartre. (joli)

Slide 21 - Open question

J'aime les ___ bâtiments ___ . (moderne)

Slide 22 - Open question

Il y a des ___ quartiers ___ . (vieux)

Slide 23 - Open question

Tu connais la ___ tour ___ ? (petit)

Slide 24 - Open question

Vat samen wat je deze les hebt geleerd.

Slide 25 - Open question

Noem 1 ding dat je niet goed begrepen hebt van deze les.

Slide 26 - Open question