3D Mittwoch, den 9. November 2022 Kapitel 2: Gesundheit

Guten Tag!
* Jassen uit
* telefoon in de tas
* boek/schrift op tafel
timer
3:00
1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with text slides.

Items in this lesson

Guten Tag!
* Jassen uit
* telefoon in de tas
* boek/schrift op tafel
timer
3:00

Slide 1 - Slide

Mittwoch, den 9. November 2022
  • Willkommen
  • Lernziele
  • Lernliste Kapitel 2
  • Grammatik: zinsontleding
  • Sprachmittel
  • Grammatik: üben
  • Lernliste üben
  • Aufgaben/lernen Woche 45
  • so Kapitel 2 (week 48/49)
  • Zum Schluss

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Lernziele:
  • Je kunt het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp, lijdend en meewerkend voorwerp gebruiken.
  • Je kunt zeggen hoe je je voelt.
  • Je kunt vertellen wat er is gebeurt.

Slide 4 - Slide

Lernliste Kapitel 2 Seite 88 - 89
Lernübersicht 

Wortschatz (N-D) lernen und üben für die Klausur 

Wortschatz (D-N) korrekte Anwendung ( arbeiten mit Wörtern)

Slide 5 - Slide

Sprachmittel   Seiten 73-74 + 91
Aufgabe 36: 
  • Op een toetsblaadje maken.
  • Maak van de steekwoorden goed lopende zinnen in het Duits.
  • Het is een vraaggesprek tussen twee personen.
  • Minimaal 4 woorden in een zin. Denk om je hoofdletters!
  • Inleveren Aufgabe 36 deze les.
  • Klaar: Leren Lernliste helemaal Seiten 88-89, Leren grammatica Seite 90 + Worddocument in Teams/bestanden.
  • Bespreken Aufgabe 36 volgende les
timer
1:00

Slide 6 - Slide

Grammatik zusammen üben:
Schrijf de zinnen in je schrift. Ga de zinnen ontleden!
Schrijf boven de zinnen:
  1. Onderwerp
  2. Lijdend vw
  3. Meewerkend vw
Een aantal leerlingen worden aangewezen

Slide 7 - Slide

Grammatik üben:
Uitdelen stencil met Aufgaben.

Maken Aufgabe 1 t/m 5

Slide 8 - Slide

Lernliste üben
Spinner!!

Slide 9 - Slide

Lernen Wörter Lernliste Seite 88
Hoe leer je woordjes?

1e stap goed doorlezen
2e stap herhalen van eerder geleerde woorden.
3e stap afdekken
4e stap schrijven

Andere methoden leren woordjes:
  • WRTS (zowel betekenis leren als schrijven (typen).
  • Quizlet (zowel betekenis leren als schrijven (typen).
  • Op kaartjes schrijven hiermee kun je verschillende dingen leren:
             - betekenis
             - schrijven op een blaadje
             - overhoren door naar spelling van het woord te vragen.
 



















Slide 10 - Slide

B Wortschatz

Slide 11 - Slide

Leerdoel
* je kunt de woorden van de Lernliste N-D actief gebruiken
* Maak je opdrachten 

Slide 12 - Slide

Woche 45: Kapitel 2 Gesundheit
Machen zu Hause (thuis) Kapitel 2: 
Aufgaben 8 t/m 11 + 21 t/m 24 + 28 + 29    Seiten 58-59   Seiten 67 t/m 24   Seiten 70-71

Lernen zu Hause (thuis):
Grammatik A + B Seite 90  +  Word document Teams/bestanden/Grammatik/Kapitel 2
Lernen Lernliste Seiten 88+89 helemaal.
Sprachmittel Seite 73 + 91

Während der Stunde zusammen (tijdens de les):
Wörter besprechen und lernen.
Aufgaben 32 t/m 34 + 36  Seiten 72-75
Arbeiten an Aufgaben Woche 45


timer
1:00

Slide 13 - Slide

so Kapiotel 2  (vanaf 28 november a.s.):
Lesstof:
  • Lernliste alle woorden bladzijden 88
  • Grammatica: 1e, 3e en 4e naamval persoonlijke voornaamwoorden -> onderwerp, meewerkend vw en lijdend vw bladzijde 90 + in Teams /bestanden/grammatica/Kapitel 2 Gesundheit.
  • Sprachmittel bladzijde 91 + bladzijde 73 + (gemaakte opdrachten).

Slide 14 - Slide

Zum Schluss
  • Hoe leer je woordjes?
  • Hoe leer je de Sprachmittel?
  • Wat kun je doen wanneer je de grammatica nog niet helemaal snapt?

Slide 15 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm (pv)?
  • Maak de zin vragend; de persoonsvorm komt vooraan.
  • Zet de zin in een andere tijd; het woord dat verandert is de persoonsvorm.

Slide 16 - Slide

Zinsontleding oefenen:
  1. Zij geeft een snoepje aan Thomas.
  2. Mark maakt voor Roos een ontbijt.
  3. Theo bouwt een boomhut voor zijn kleine broertje.
  4. Zou Anton die valse hond in zijn eentje drinken durven geven?
  5. Vrijdag heeft hij de bloem in de winkel gekocht.




Slide 17 - Slide

Zinsontleding Duits oefenen:
  1. Marie singt ein Lied auf der Bühne.
  2. Lena bot die Bilder einem Händler an.
  3. Die Katze brachte Beate eine Maus.
  4. Der Lehrer überreichte (uitreiken/overhandigen) der Klasse eine Urkunde.

Slide 18 - Slide

Volgorde zinsontleding:
1. Zoek de persoonsvorm (pv).
2. Zoek het onderwerp (o).
3. Zoek het gezegde (gez.)
4. Zoek het lijdend voorwerp (lv).
5. Zoek het meewerkend voorwerp:
Zet Aan wie / Voor wie voor het onderwerp, gezegde en eventuele lijdend voorwerp.

Slide 19 - Slide

Hoe vind je het onderwerp in een zin? Welke vraag stel je?
- Wie (wat) + persoonsvorm?

Hoe vind je de persoonsvorm (pv)?
1. Maak de zin vragend; de persoonsvorm komt vooraan.
2. Zet de zin in een andere tijd; het woord dat verandert is de persoonsvorm.


Slide 20 - Slide

Hoe vind je het lijdend voorwerp (lv)?
1. Zoek het onderwerp
2. Stel de vraag: wie/wat + gezegde + onderwerp
3. Antwoord op deze vraag → het lijdend voorwerp

Slide 21 - Slide

Hoe vind ik het meewerkend voorwerp (mv)?
1. Zoek eerst de persoonsvorm, het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp in de zin.
2. Zet aan wie of voor wie voor het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp.
3. Staat het woord -aan of het woord -voor in een zin, dan weet je al dat er een meewerkend voorwerp in de zin zit.
4. In een zin kan altijd maar één meewerkend voorwerp zitten. 

Slide 22 - Slide