theorie tekst

 Examenwoorden zijn woorden die veel is het Centraal Examen Nederlands voorkomen.


Wat weet je al?

Even een testje....
1 / 24
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

 Examenwoorden zijn woorden die veel is het Centraal Examen Nederlands voorkomen.


Wat weet je al?

Even een testje....

Slide 1 - Slide

Wat doen functiewoorden?
A
Die geven aan wat een schrijver wil doen met een alinea.
B
Die geven aan wat de betekenis van de alinea.
C
Die geven aan wat de schrijver bedoeld.
D
Die geven aan waar je belangrijke informatie kan vinden.

Slide 2 - Quiz


De schrijver kan een tekst afsluiten door
een aanbeveling te doen.
Wat betekent het woord aanbeveling?
A
advies geven
B
een bevel geven
C
een conclusie geven
D
een antwoord op de vraag geven

Slide 3 - Quiz


Het beeld trekt de aandacht.
Wat betekent trekt de aandacht?
A
valt niet op
B
zit vast
C
een afspraak maken
D
iets laten opvallen

Slide 4 - Quiz


In de inleiding staat een aankondiging van het onderwerp.
Wat betekent het woord aankondiging?
A
vertellen dat iets verplicht wordt
B
iets wat niet gaat gebeuren
C
vertellen dat iets gaat komen of gaat gebeuren
D
iets wat het onderwerp aan kan

Slide 5 - Quiz


In de inleiding noemt de schrijver de aanleiding voor het schrijven van de tekst.
Wat betekent het woord aanleiding?
A
het doel van het schrijven
B
de reden waarom iemand over het onderwerp schrijft
C
de functie van het schrijven
D
waarover de schrijver heeft geschreven

Slide 6 - Quiz


In de inleiding introduceert de schrijver het onderwerp met een  korte anekdote.
Wat betekent het woord ankdote?
A
een vraaggesprek
B
een voorbeeld
C
een uitleg
D
een kort, grappig verhaaltje

Slide 7 - Quiz


Welke van onderstaande beweringen is juist?
Wat betekent het woord beweringen?
A
iets wat je zegt of schrijft
B
iets wat je gelooft
C
antwoorden
D
redenen

Slide 8 - Quiz


Uit het gebit van een dier kan afgeleid worden wat voor soort voedsel zo’n dier vooral eet.
Welke conclusie kan je trekken bij het zien van het volgende plaatje?
Wat betekent het woord conclusie?
A
wat je bedenkt nadat je ergens over nagedacht of gelezen hebt
B
wat je geleerd hebt nadat je ergens over nagedacht of gelezen hebt
C
dat je er veel over weet
D
dat er omnivoren, carnivoren en herbivoren zijn

Slide 9 - Quiz


De schrijver geeft de uitspraken van de deskundige weer zonder commentaar.
Wat betekent het woord commentaar?
A
een beschrijving geven van iets
B
een opmerking maken over iets
C
een uitleg geven over iets
D
informatie

Slide 10 - Quiz


Wie wordt er in alinea 8 geciteerd?
Wat betekent het woord geciteerd?
A
opgeschreven
B
iemand die bij naam genoemd wordt
C
uitgelegd
D
iemands woorden letterlijk weergeven

Slide 11 - Quiz


Het middel (de mest) wordt gebruikt om het doel (betere groei van de planten) te bereiken. 
Wat betekent doel - middel?
A
je gebruikt iets om iets te bereiken
B
goederen en diensten
C
dat wat je wilt bereiken
D
een gewenste situatie

Slide 12 - Quiz


In alinea 3 staan feiten over fotosynthese. 
Geef aan welke feiten waar zijn.
Wat betekent het woord feiten?
A
meningen
B
de waarheid
C
argumenten
D
iets waarvan je kunt controleren of het waar is

Slide 13 - Quiz


In alinea 8 staan de gevolgen van de sluiting van de horeca.
Wat betekent het woord gevolgen?
A
iets wat door iets anders (oorzaak) gebeurt
B
oorzaken
C
vervolgens
D
maatregelen die genomen moeten worden

Slide 14 - Quiz


Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Wat betekent het woord hoofdgedachte?
A
de belangrijkste zin van een alinea
B
het onderwerp van de tekst
C
een uitspraak waar je het wel of niet mee eens bent
D
het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd in één zin

Slide 15 - Quiz


Gebruik voor je antwoord maximaal 10 woorden.
Wat betekent het woord maximaal?
A
minder dan
B
precies
C
niet meer dan
D
ongeveer

Slide 16 - Quiz


In de laatste alinea geeft de schrijver zijn eigen mening.
Wat betekent het woord mening?
A
een uitspraak die je kunt controleren
B
een uitspraak die je kunt controleren en die waar of niet waar is
C
een uitspraak waar je het eens of oneens mee kunt zijn
D
een uitleg

Slide 17 - Quiz


In welke alinea staat de oorzaak van het energietekort?
Wat betekent het woord oorzaak?
A
wat erna gebeurt
B
wat het gevolg is
C
stroomstoring
D
waardoor iets komt

Slide 18 - Quiz


Zorg ervoor dat de tekst uit minimaal 100 woorden bestaat.
Wat betekent het woord minimaal?
A
minder dan
B
niet meer dan
C
ten minste
D
ongeveer

Slide 19 - Quiz


De alinea's 3, 4 en 5 vormen een opsomming van nadelen.
Wat betekent het woord opsomming?
A
een optelsom van de alinea's
B
achteraan een aantal zaken noemen
C
achterstevoren een aantal zaken noemen
D
achtereenvolgens een aantal zaken benoemen

Slide 20 - Quiz


Noteer in eigen woorden de opvatting die de schrijver over het onderwerp van de tekst heeft.
Wat betekent het woord opvatting?
A
standpunt
B
argument
C
feit
D
doel

Slide 21 - Quiz


De maker van de advertentie wil je overhalen om geld te geven voor het goed doel.
Wat betekent het woord overhalen?
A
mensen zover krijgen dat ze niets doen
B
mensen zover krijgen dat ze iets doen
C
dat je weet wat het doel is
D
dat je weet wat het goede doel is

Slide 22 - Quiz


De schrijver wil je ervan overtuigen dat tafeltennissen leuk is.
Wat betekent het woord overtuigen?
A
mensen zover krijgen dat ze jouw mening overnemen
B
mensen zover krijgen dat ze jouw argument overnemen
C
mensen zover krijgen dat ze gaan tafeltennissen
D
mensen zover krijgen dat ze gaan sporten

Slide 23 - Quiz

Einde

Slide 24 - Slide