hv bloc F et Grammaire chapitre 6

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Quel (1)

- Het vraagwoord quel betekent wat/welk(e).

- Het verschil met andere vraagwoorden is dat het zich aanpast aan het zelfstandig naamwoord.

- Je hebt dus vier vormen:

Quel camping?                    Quels campings?

Quelle activité?                    Quelles activités?

Bonjour à tous!

Chapitre 6 

Aujourd'hui:

La grammaire du chapitre 6:

-korte herhaling vraagwoord quel(le)(s) 

- werkwoord prendre 

Bloc E Regarder

Bloc F Lire

Quel (2)

Je kunt dit vraagwoord op twee manieren tegenkomen.

1) Gevolgd door een zelfstandig naamwoord:

Ex. Tu choisis quel plat?      = Welk gerecht kies jij?

2) Gevolgd door est/sont (vorm van être):

Ex. Quel est ton vélo?      = Wat is jouw fiets?

Prendre (= nemen) (1)

Dit is een onregelmatig werkwoord.

Leer de vormen uit je hoofd!

De werkwoorden apprendre (= leren) en comprendre                        (= begrijpen) vervoeg je op dezelfde manier.

We leren de tijden présent (o.t.t.) en passé composé (v.t.t)

Prendre (= nemen) (2)

Présent:

Je prends

Tu prends

Il/elle/on prend

Nous prenons

Vous prenez

Ils/elles prennent

Choisis le bon mot.
Tu ..................... un café.

1. prends
2. prend
3. prenons
4. prennent

Choisis le bon mot.
Vous ............ quelle pizza?

1. prends
2. prend
3. prenons
4. prenez

Choisis le bon mot.
Louise et Isabelle ................... un rendez-vous chez le docteur.

1. prends
2. prend
3. prennent
4. prenons

Zet het ww in de goede vorm.
Je (prendre, présent) .......... une salade.

Zet het ww in de goede vorm.
Nous (apprendre, présent) ne .......... rien.

Zet het ww in de goede vorm.
Ayoub (prendre, présent) .......... du thé.

Prendre (= nemen) (3)

Passé composé:

J'ai pris

Tu as pris

Il/elle/on a pris

Nous avons pris

Vous avez pris

Ils/elles ont pris

Zet het ww in de goede vorm.
Tu (prendre, p.c.) .......... un sandwich.

Zet het ww in de goede vorm.
Mes amis (prendre, p.c.) .......... un billet.

Zet het ww in de goede vorm.
Nous (comprendre, p.c.) .......... ton idée.

Je/tu

Ma mère

Vous

Nous

Mia et Victoria

a compris

apprenez

prends

prennent

avons pris

as pris

ont appris

comprenons

Woordenboek gebruik

Exercices à faire (bloc F- lire)

23, 24a,b

25a,b,c (gebruik een woordenboek)

26a