2HV 5.4

Paragraaf 5.4
Planning: 
Paragraaf 5.3
1 / 15
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Paragraaf 5.4
Planning: 
Paragraaf 5.3

Slide 1 - Slide

Herhaling 5.3
Bedrijfskosten 
Vaste en variabele kosten 
Afschrijvingskosten 

Slide 2 - Slide

Vaste kosten zijn kosten die afhankelijk zijn van de omzet
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quiz

Wat zijn bedrijfskosten?
Geef een voorbeeld

Slide 4 - Open question

Afschrijvingskosten
Afschrijvingskosten zijn kosten die een ondernemer maakt omdat een machine of auto jaarlijks minder waard wordt

Voorbeeld: 
Een machine is aangeschaft  voor €20.000 euro. Hij gaat 5 jaar mee en heeft geen restwaarde. 
Jaarlijkse afschrijving= €20.000 : 5 = €4.000 

Slide 5 - Slide

Begrippen 5.4
Winst en verlies 
Jaarrekening 
Brutowinst en nettowinst 
break even punt 

Slide 6 - Slide

Winst en verlies rekening
Een ondernemer maakt winst als de opbrengsten hoger zijn dan de kosten 
Een ondernemer maakt verlies als de kosten hoger zijn dan de opbrengsten 

De winst- en verliesrekening is een overzicht van opbrengsten en kosten van een geheel jaar. 

Samen met een balans vormt de winst en verliesrekening de jaarrekening. 

Slide 7 - Slide

Een ondernemer maakt... als de opbrengsten groter zijn dan de kosten
A
Winst
B
Verlies

Slide 8 - Quiz

Brutowinst 
Brutowinst = omzet - inkoopwaarde van de omzet 

Omzet = verkoopprijs x aantal verkochte producten 
Inkoopwaarde omzet = inkoopprijs x aantal verkochte producten 

Voorbeeld: Laura heeft een omzet van €50.000,-. Zij heeft 2000 producten verkocht tegen een inkoopprijs van €10,. 
Brutowinst = €50.000 - (2000 x 10) = €30.000

Slide 9 - Slide

Winst en verliesrekening

Slide 10 - Mind map


Laura’s omzet is €100.000,-. Ze heeft 4000 producten verkocht tegen €15 euro. Bereken brutowinst

Slide 11 - Open question

Nettowinst
Als je de brutowinst berekend hebt ben je nog niet klaar. 
Waarom niet? 


Slide 12 - Slide

Nettowinst 
Euro Van de brutowinst moeten nog kosten af, bijvoorbeeld huurkosten en personeelskosten 

Nettowinst = brutowinst - bedrijfskosten (5.3)

Voorbeeld:
Laura had een brutowinst van €30.000 euro.  Haar bedrijfskosten zijn €5.000 euro. 
Nettowinst = € 30.000 - €5.000 = €25.000

Slide 13 - Slide

Wat heb je geleerd, wat vind je nog lastig? Wat vond je van de les

Slide 14 - Open question

Laura’s brutowinst is €80.000,-. Haar kosten zijn €5000,- huurkosten + €4.000 personeelskosten. Bereken haar nettowinst

Slide 15 - Open question