H3.3 De markt op! (deel 1)

1 / 18
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

3.2 Hoeveel levert het op? (deel 2)
Eén van de manieren om kosten te verlagen is het verhogen van de arbeidsproductiviteit.
  • De productie per werknemer in een bepaalde tijd

Slide 2 - Slide

3.2 Hoeveel levert het op? (deel 2)
Oude situatie
Nieuwe situatie
-> minder personeel
Nieuwe situatie
-> meer productie
Kostprijs per product daalt!!

Slide 3 - Slide

3.2 Hoeveel levert het op? (deel 2)
Hoe kun je de arbeidsproductiviteit verhogen?
  • Technologische ontwikkelingen
  • Arbeidsverdeling
  • (-> Het werk wordt zo verdeeld, dat iedereen doet waar hij goed in is. Iedereen heeft zijn eigen specialisatie.)
  • Scholing
  • Prestatiebeloning.

Slide 4 - Slide

3.2 Hoeveel levert het op? (deel 2)
Berekenen arbeidsproductiviteit
Totale productie in een periode
aantal werkenden
Vraag 17
blz 79

Slide 5 - Slide

3.2 Hoeveel levert het op? (deel 2)
Voorbeeld:
Een kledingfabriek produceert 120.000 t-shirts per week. Er werken 16 mensen, elk 5 dagen per week.
Bereken de arbeidsproductiviteit per dag.
Stapjes:
  • De productie per dag berekenen
  • De arbeidsproductiviteit berekenen.
120.000 : 5 = 24.000 t-shirts per dag
24.000 : 16 = 1.500 t-shirts per persoon per dag
of
120.000: (16 werknemers x 5 dagen) = 1.500 t-shirts per persoon per dag

Slide 6 - Slide

3.2 Hoeveel levert het op? (deel 2)
  • De arbeidsproductiviteit is verhoogd, toch kunnen de indianen niet nog meer produceren. Waarom?
  • -> De maximale productiecapaciteit is bereikt.
  • Productiecapaciteit is de maximale hoeveelheid producten die een bedrijf kan maken.

Slide 7 - Slide

3.2 Hoeveel levert het op? (deel 2)
Productiecapaciteit is afhankelijk van:
  1. Het aantal mensuren dat er in het bedrijf gewerkt wordt
  2. De kapitaalgoederen die worden gebruikt.
Vraag 20
blz 80
Vraag 23
blz 81

Slide 8 - Slide

3.2 Hoeveel levert het op? (deel 2)
Door verhoging van de arbeidsproductiviteit kan de productiecapaciteit beter worden benut, maar niet worden vergroot.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

3.3 De markt op! (deel1)
2 Soorten markten:
  • Concrete markt

    • -> Deze kun je bezoeken (weekmarkt, winkel)
    • Abstracte markt
    • -> Het geheel van alle vraag en aanbod naar een bepaald product (telefoonmarkt)

    Slide 11 - Slide

    3.3 De markt op! (deel1)
    • Het festivalseizoen gaat beginnen, hierdoor is de vraag naar bekers groter. Wat gebeurt er met de prijs?
    • Is het interessant voor een andere verkoper om ook bekers te gaan verkopen
    • Er is een nieuwe aanbieder van bekers op de markt gekomen. Wat gebeurt er met de prijs?

      Slide 12 - Slide

      3.3 De markt op! (deel1)
      • Evenwichtsprijs
      • -> De prijs waarbij vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn

        • Evenwichtshoeveelheid
        • -> Het aantal producten dat gevraagd en aangeboden wordt bij de evenwichtsprijs

        Slide 13 - Slide

        3.3 De markt op! (deel1)
        • Wanneer kun je het beste het systeem van vraag, aanbod en reactie in de prijs laten werken?
        • Als je producten en prijzen goed met elkaar kunt vergelijken (-> transparante markt)

          Slide 14 - Slide

          Aan het werk!
          Maken:
          t/m opgave 29
          Leren:
          heel paragraaf 3

          Eventueel:
          Oefenopgaven 21 t/m 25

          Slide 15 - Slide

          De zuivelmarkt is
          A
          een abstracte markt
          B
          een concrete markt

          Slide 16 - Quiz

          Als het aanbod hoger wordt en de vraag blijft gelijk, dan
          A
          Blijft de prijs ook gelijk
          B
          Stijgt de prijs
          C
          Daalt de prijs

          Slide 17 - Quiz

          De prijs van appels is gestegen, hierdoor
          (meerdere antwoorden mogelijk)
          A
          worden er meer peren verkocht
          B
          bakken we extra appeltaart
          C
          worden er meer appels verkocht
          D
          worden er minder appels verkocht

          Slide 18 - Quiz