Etre & avoir

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!
1 / 34
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!

Slide 1 - Slide

Doel?
Aan het einde van deze les...

  • heb ik het werkwoord avoir herhaald
  • kan ik het werkwoord être vervoegen

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Etre in het Frans!
Let op:
Het is
C'est

Slide 4 - Slide

être
=
 zijn




il/elle/on est
nous sommes
vous êtes
ils/elles sont
tu es
je suis
wij zijn
zij zijn (ml&vr)
ik ben
u bent & jullie zijn
jij bent
hij/zij/men is (wij zijn)

Slide 5 - Drag question

vous ...........

Slide 6 - Open question

Marc ........

Slide 7 - Open question

je .......

Slide 8 - Open question

on ......

Slide 9 - Open question

nous .......

Slide 10 - Open question

Marc et Lisa .....

Slide 11 - Open question

wij zijn
A
nous avons
B
nous sommes
C
nous sont
D
nous ont

Slide 12 - Quiz

Elle ... une fille. (être)
A
es
B
est
C
sont
D
sommes

Slide 13 - Quiz

avoir
AVOIR = HEBBEN

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

1
2
3
4
zij heeft
ik heb
hij heeft
jij hebt

Slide 16 - Drag question

1
2
3
4
zij hebben (v)
wij hebben
jullie hebben
zij hebben (m)

Slide 17 - Drag question

J'AI = IK HEB
( je ai --> j'ai)

Slide 18 - Slide

TU AS = JIJ HEBT

Slide 19 - Slide

IL A = HIJ HEEFT

Slide 20 - Slide

ELLE A = ZIJ HEEFT

Slide 21 - Slide

ON A = MEN HEEFT

Slide 22 - Slide

NOUS AVONS 
WIJ HEBBEN

Slide 23 - Slide

VOUS AVEZ
JULLIE HEBBEN

Slide 24 - Slide

VOUS AVEZ
U HEEFT

Slide 25 - Slide

ELLES ONT
ZIJ HEBBEN 
(vrouwelijk meervoud)

Slide 26 - Slide

ILS ONT
ZIJ HEBBEN 
(mannelijk meervoud)

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Wat betekent "tu as"?
A
zij hebben
B
hij heeft
C
jij hebt
D
ik heb

Slide 29 - Quiz

Wat betekent "nous avons"?
A
ik heb
B
u heeft
C
wij hebben
D
zij hebben

Slide 30 - Quiz

Hoe vertaal je "men heeft" in het Frans ?
timer
1:00
A
ils ont
B
nous avons
C
j'ai
D
on a

Slide 31 - Quiz

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij hebben
C.  men heeft
D.  jullie hebben
E. jij / je hebt
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  as
3.  ils  ont
4.  on  a
5.  vous avez
6.  elle  a

Slide 32 - Drag question

Rad 1

1. je
2. tu
3. il/elle/on
4. nous
5. vous
6. ils/elles
Rad 2 

1. avoir
2. être
3. avoir
4. être
5. avoir
6. être

Slide 33 - Slide

Kan je avoir en être nu vervoegen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll