20.09.2023

Unterricht 20.09.2023
Planning periode 1 
Het lidwoord
Herhaling
1 / 15
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Unterricht 20.09.2023
Planning periode 1 
Het lidwoord
Herhaling

Slide 1 - Slide

Periode 1
Persoonlijk voornaamwoorden
Haben en sein in de tegenwoordige tijd
Zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd
Het lidwoord
Woordenschat Lektion 1 - 6
Redemitel Lektion 3

Slide 2 - Slide

Toets 
Woensdag 4 oktober het vijfde uur.

Dit staat in Magister en hier vind je ook de leerstof. 

Slide 3 - Slide

Zelfstandig naamwoord
  • Zelfstandig naamwoorden zijn mensen, dieren, dingen. 
  • Beispiel: de man, het huis, een plant. 
  • Zelfstandig naamwoorden worden in het Duits áltijd met een hoofdletter geschreven, óók in het midden van een zin.
  • Een zelfstandig naamwoord is vrouwelijk, mannelijk of onzijdig. 

Slide 4 - Slide

Lidwoorden
  • Vóór een zelfstandig naamwoord kun je een lidwoord zetten. Lidwoorden in het Nederlands zijn: de, het, een.
  • "De" en "het" zijn bepaalde lidwoorden.
  • "Een" is een onbepaald lidwoord.
  • Lidwoorden in het Duits zijn: der, die, das, ein, eine.
  • In het Duits kun je aan het lidwoord zien of een zelfstandig naamwoord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. 

Slide 5 - Slide

Bepaalde lidwoorden
  • "der" "die" en "das" zijn bepaalde lidwoorden.
  • der geeft aan dat een zelfstandig naamwoord mannelijk is.
  • Beispiel: de man = der Mann
  • die geeft aan dat een zelfstandig naamwoord vrouwelijk óf meervoud is.
  • Beispiel: de vrouw = die Frau & de hoeveelheid = die Menge 
  • das geeft aan dat een zelfstandig naamwoord onzijdig is. 
  • Beispiel: het kind = das Kind

Slide 6 - Slide

Onbepaalde lidwoorden
  • "ein" en "eine" zijn onbepaalde lidwoorden.
  • ein geeft aan dat een zelfstandig naamwoord mannelijk of onzijdig is. 
  • Beispiel: een man = ein Mann & een kind = ein Kind
  • eine geeft aan dat een zelfstandig naamwoord vrouwelijk of meervoud is.
  • Beispiel: een vrouw = eine Frau & een hoeveelheid = eine Menge

Slide 7 - Slide

Oefenen!
Aufgabe 8, Seite 33. 

Aufgabe 9, Seite 33 

Slide 8 - Slide

Herhaling!
We gaan de persoonlijk voornaamwoorden herhalen & haben en sein in de tegenwoordige tijd.

Slide 9 - Slide

ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie/Sie
wij
zij
jij
ik
jullie
zij/u
hij
het

Slide 10 - Drag question

haben
hebben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie / Sie
hab
hast
habt
haben
haben
habe
hat

Slide 11 - Drag question

Het werkwoord sein  
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
sein
sein

Slide 12 - Drag question

Ik moet nog oefenen met de persoonlijk voornaamwoorden.
Ja
Nee

Slide 13 - Poll

Ik moet nog oefenen met het werkwoord "haben"
Ja
Nee

Slide 14 - Poll

Ik moet nog oefenen met het werkwoord "sein"
Ja
Nee

Slide 15 - Poll