B: lire

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Aujourd'hui, c'est le ...

Chapitre 6

Objectif: Aan het eind van deze les heb je meer geleerd over Parijs en ken je woorden die te maken hebben met het begrijpen van de weg wijzen / Compréhension orale (leesvaardigheid).

Qu'est-ce que nous allons faire aujourd'hui?

1. Le vocabulaire A

2. Paris
2. Indiquer le chemin

3. Les devoirs

Le vocabulaire A

Les devoirs A?

lopend

1. a pied
2. à piet
3. à pièd
4. à pied

met de metro

1. à métro
2. à metro
3. en métro
4. en metro

la ville

1. de stad
2. het meisje
3. het dorp
4. de jongen

C'est loin?

1. Het is dichtbij?
2. Is het een leeuw?
3. Het is ver?
4. Het is rechts?

à gauche

1. (naar) links
2. (naar) rechts

en voiture

1. met de fiets
2. met de auto
3. met de metro
4. met de bus

chercher

1. helpen
2. lopen
3. vinden
4. zoeken

premier/première

1. eerste
2. tweede
3. derde
4. vierde

Vertaal: ik zoek het station

Vertaal: Het is rechtdoor en daarna rechtsaf.

Paris

Cherche trois différences!

Indiquer le chemin

De weg wijzen

Comment il s'appelle? geef antwoord in een hele zin.

Il cherche quoi?
alleen lidwoord en zelfstandignaamwoord invullen

Qui aide Tony?

1. een man
2. een vrouw
3. een jongen
4. een meisje

Pour aller à la boulangerie c'est comment? Geef antwoord in het NL

Les devoirs pour 1VE1

Lundi 11 mai

B – Lire: ex. 9 jusqu’à 12

Apprendre voca. A & B

Questions?

Zijn er nog Vragen?

Maak je huiswerk zoals dat in SOM staat en houd het goed bij.

Zorg ervoor dat je le vocabulaire door middel van Slim Stampen, Quizlet of opschrijven goed oefent en leert.

Bonne chance, au travail et à la prochaine!

Les devoirs pour 1HV2

Lundi 11 mai

A – Écouter : ex. 4 jusqu’à 8 

Apprendre voca. A 

regarde l'image

La boulangerie est où?

la poisonnerie

les légumes et les fruits

le marché

le cinéma est où il est devant ou derrière le marché?

le magasin est à droite ou à gauche du cinéma?

phrases clé bron D

1. Répète les phrases
2. Fais les exercices 16 17 18
3. Corrige exercices 16 17 18
4. Tu as fini? Fais exercice 19

Hoe begin je de vraag als je de weg vraagt? En FR

Wat is het woord voor 'voor'

1. devant
2. d'abord
3. avant

Wat is het woord voor achter?

1. après
2. devant
3. derrière

Wat is het Franse woord voor tegenover?

1. en regarde
2. en face
3. entre