letterrekenen

Rekenen met letters
1 / 13
next
Slide 1: Slide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Rekenen met letters

Slide 1 - Slide

Wat is een ander woord voor een vermenigvuldiging:
A
Quotiënt
B
Som
C
Verschil
D
Product

Slide 2 - Quiz

De getallen die je gebruikt bij een vermenigvuldiging heten:
A
Factoren
B
Termen

Slide 3 - Quiz

De getallen die je gebruikt bij
optellen en bij aftrekken heten:
A
Factoren
B
Termen

Slide 4 - Quiz

Bij Getallen kun je de uitkomst berekenen

Bij Letters kun je de uitkomst (alleen maar) Herleiden
Je kunt de opgave eenvoudiger oftewel korter schrijven:

Zoals bij:     a + a + a + a =       4 x a       =  4a

4a: de som van vier gelijke termen: de termen zijn hier a
4a: het product van 4 en a (want het is 4 kéér a)
4a: het product van twee factoren (altijd bij keer-som)




Slide 5 - Slide

K + K + K + K
Schrijf als product van twee factoren

Slide 6 - Open question

5Q
Schrijf als een som van termen

Slide 7 - Open question

Korte herhaling gelijk(-soortige) termen:

Bekijk 3a + 2b - a - 5b



Let op:
  • - a  is hetzelfde als -1a
  • - 5b is één term.                     De 'min' hoort dus bij de 5

Slide 8 - Slide

Korte herhaling gelijk(-soortige) termen:

Bekijk 3a + 2b - a - 5b


Gelijksoortige termen mag je optellen:
Dus:  3a - a  mag je optellen 
             = 2a                                         

Let op:
  • - a  is hetzelfde als -1a
  • - 5b is één term.                     De 'min' hoort dus bij de 5
3 - 1 = 2

Slide 9 - Slide

Korte herhaling gelijk(-soortige) termen:

Bekijk 3a + 2b - a - 5b


Gelijksoortige termen mag je optellen:
Dus:  3a - a  mag je optellen en 2b - 5b mag je optellen
             = 2a                                         = -3b

Let op:
  • - a  is hetzelfde als -1a
  • - 5b is één term.                     De 'min' hoort dus bij de 5
3 - 1 = 2
2 - 5 = -3

Slide 10 - Slide

Korte herhaling gelijk(-soortige) termen:

Bekijk 3a + 2b - a - 5b


Gelijksoortige termen mag je optellen:
Dus:  3a - a  mag je optellen en 2b - 5b mag je optellen
             = 2a                                         = -3b

Dus    3a + 2b - a - 5b = 2a - 3b
Let op:
  • - a  is hetzelfde als -1a
  • - 5b is één term.                     De 'min' hoort dus bij de 5
3 - 1 = 2
2 - 5 = -3

Slide 11 - Slide

Korte herhaling gelijk(-soortige) termen:

Bekijk 3a + 2b - a - 5b


Gelijksoortige termen mag je optellen:
Dus:  3a - a  mag je optellen en 2b - 5b mag je optellen
             = 2a                                         = -3b

Dus    3a + 2b - a - 5b = 2a - 3b :     KAN NIET KORTER
Let op:
  • - a  is hetzelfde als -1a
  • - 5b is één term.                     De 'min' hoort dus bij de 5
3 - 1 = 2
2 - 5 = -3

Slide 12 - Slide

4choose6

Slide 13 - Slide