PVA1 N&T - Heelal, weer en seizoenen

 Heelal, weer en seizoenen

PVA1 Mens en Wereld: Natuur en techniek
1 / 34
next
Slide 1: Slide
Natuur & Techniek HBOStudiejaar 1

This lesson contains 34 slides, with text slides and 8 videos.

Items in this lesson

 Heelal, weer en seizoenen

PVA1 Mens en Wereld: Natuur en techniek

Slide 1 - Slide

Hoe te gebruiken?
Deze LessonUp is te gebruiken als uitleg bij het boek.
* DISCLAIMER. Deze lessonup geldt als aanvulling op vakateliers en boek en niet als vervanging.
* DISCLAIMER. Er is met zorgvuldigheid gewerkt aan deze lesson up maar het uitsluiten van schrijf- of andere foutjes is niet helemaal mogelijk. Zie je iets waarover je twijfelt meldt het dan even.


De student ...

in het geel staan iedere keer de specifieke toetscriteria bij het onderdeel dat verder wordt uitgelegd. 

Slide 2 - Slide

De maan
De maan is de enige natuurlijke satelliet van de aarde. In 29 dagen draait de maan een rondje om de aarde. In die tijd is steeds een ander gedeelte door de zon verlicht, dit zorgt voor de schijngestalten van de maan. Deze cyclus van de maan wordt sinds mensenheugenis gebruikt om tijd bij te houden.


De student kan de verschillende maanfases in correcte volgorde zetten.

De student kan benoemen hoelang een maancyclus duurt.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

De aarde en de maan
  • De maan is gevormd uit de aarde tijdens een botsing met een ander object gedurende de vorming van ons zonnestelsel 4,5 miljard jaar geleden.
  • De aarde is grotendeels vloeibaar en warm, de maan lijkt volledig afgekoeld te zijn. Op de maan is geen platentektoniek en dus ook geen vulkanen.
  • De aarde heeft een atmosfeer, de maan niet. Op de maan heerst een vacuum. 
  • De aarde heeft een valversnelling van 9,8 m/s2 (1g) de maan 1,62 m/s2 (0,17g). Je weegt op de maan dus ongeveer 1/6de van je gewicht op aarde. 
  • De aarde heeft een sterk magnetisch veld. De maan heeft bijna geen magnetisch veld. 
De student kan beschrijven welke verschillen er zijn tussen de maan en de aarde.

Slide 6 - Slide

Eb en vloed
De aantrekkingskracht (zwaartekracht) van de maan zorgt voor eb en vloed op aarde. Bij vloed rijst het water van de zee, bij eb daalt het.
Bij volle en nieuwe maan zijn de getijkrachten sterker.
De student kan uitleggen hoe het getijde van twee keer vloed en twee keer eb per etmaal door de maan wordt veroorzaakt.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Zonsverduistering 
Hoe ontstaat zonverduistering?
  • De zon wordt verduisterd door de maan.
  • De maan draait rondjes om de aarde, één rondje duurt ongeveer 27 dagen, 7 uur en 43 minuten (ongeveer 1 maand). 
  • Aarde en maan draaien samen om de zon. Wanneer de maan tussen de zon en de aarde staat ontstaat er een zonverduistering.
  • De zon straalt zijn licht op de aarde, maar de maan staat er precies voor en houdt het licht van de zon tegen. Dat geeft een schaduw. Dit is een relatief kleine schaduw en het is dus ook maar op een kleine plek op aarde donker. 
  • Een zonsverduistering wordt ook wel eclips genoemd
De student kan uitleggen hoe een zonsverduistering ontstaat.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Maansverduistering
Hoe ontstaat maansverduistering?
  • De maan wordt verduisterd door de aarde.
  • De maan draait rondjes om de aarde, één rondje duurt ongeveer 27 dagen, 7 uur en 43 minuten (ongeveer 1 maand). 
  • Aarde en maan draaien samen om de zon. Wanneer de aarde tussen de zon en de maan staat ontstaat er een maansverduistering.
  • De zon straalt zijn licht op de maan, maar de aarde staat er precies voor en houdt het licht van de zon tegen. Dat geeft een schaduw. Dit is een relatief grote schaduw en de hele maan past erin. 
• Maanverduistering wordt ook wel maaneclips genoemd

De student kan uitleggen hoe een maansverduistering ontstaant.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Seizoenen
Doordat de aarde 'scheef' staat ten opzichte van de zon worden de dagen langer en korter en wisselt de hoek van de instraling van de zonnestralen; zo ontstaan er seizoenen. Door de scheve stand van de aarde wordt in de maanden mei, juni en juli het noordelijke halfrond van de aarde wat meer door de zon beschenen, terwijl dat in de maanden november, december en januari juist het zuidelijke halfrond meer zonlicht ontvangt.
• De aarde draait in één jaar tijd precies één keer om de zon heen.
• Australië heeft daarom zomer in december, omdat dan die kant van de aarde meer beschenen wordt door de zon. De dagen zijn langer en de zon staat hoger 

De student kan uitleggen hoe de stand van de aardas de seizoenen veroorzaakt.

Slide 13 - Slide

Misconcepten over seizoenen
  • In de zomer staat de aarde dichter bij de zon. Dit is NIET waar. Anders zouden de seizoenen over de hele wereld gelijk zijn. Dat zijn ze niet. Als het zomer is in Nederland dan is het winter in Nieuw Zeeland. 
  • De aarde draait in een elips om de zon. Dit is inderdaad zo, maar het veroorzaakt NIET de seizoenen anders... zie boven.
  • Ik zie op het plaatje dat door het scheefstaan van de aarde Nederland in de zomer dichter bij de zon is dan in de winter. Ja, het plaatje laat dat zien, maar het veroorzaakt NIET de seizoenen. Nederland ligt in de zomer misschien gemiddeld 500 km. dichter bij de zon. De zon is 149.600.000 km. ver weg. Die 500 km maakt niets uit. 
De student kan uitleggen hoe de stand van de aardas de seizoenen veroorzaakt.

Slide 14 - Slide

De student kan uitleggen hoe de stand van de aardas de seizoenen veroorzaakt.

Slide 15 - Slide

Zomer- en wintertijd 
De wintertijd is eigenlijk de ‘echte’ tijd die wij met zijn allen hebben afgesproken. In de lente zetten we de klok een uurtje vooruit: de zomertijd. De zomertijd is ingesteld om effectiever gebruik te maken van het (zon) licht: in de zomer wordt het zo vroeg licht, dat er veel daglicht verloren gaat. Door de klok een uur vooruit te zetten, is het ’s avonds langer licht en wordt er meer gebruik gemaakt van het licht en wordt er energie bespaard.
De student kan uitleggen waarom we zomer- en wintertijd hebben.

Slide 16 - Slide

Tijdzones 
Een tijdzone is een gebied op de aardbol waarin dezelfde tijd wordt gehanteerd. Doordat de wereldbol rond is en dus maar aan 1 zijde door de zon beschenen kan worden is het aan de ene kant van de aarde dag en aan de andere kant nacht. 
  • De strepen die de aarde opdelen in de verschillende tijdzones noemen we meridianen. Verder naar het oosten wordt het steeds 1 uur later.
  • De nulmeridiaan van Greenwich is het centrum van de tijdzone (Greenwich mean time, GMT). Vanaf hier tel je. Dat betekent dus dat Nederland +1 is; GMT+1.
  • Vanwege politieke overwegingen liggen verschillende tijdzones heel vreemd. 

De student kan uitleggen wat tijdzones zijn.

Slide 17 - Slide

Klimaat
Klimaat wordt gedefinieerd als 'het gemiddelde weer in een bepaalde streek gedurende een langere tijd'. Wij hebben in Nederland  een zeeklimaat, dat zich kenmerkt door gematigde zomers en winters en veel neerslag.
De student kan uitleggen wat bedoeld wordt met klimaat.

Slide 18 - Slide

Het weer 
De termen waar het weer het vaakst mee wordt beschreven zijn:
  • temperatuur
  • neerslag
  • wind 
Bij het weerbericht hebben ze het vaak over de oorzaak van het weer, door middel van hoge- en lagedrukgebieden.

De student kan benoemen met welke termen het weer kan worden beschreven.

Slide 19 - Slide

Invloed van de mens op klimaat
Het op grote schaal verbruiken van fossiele brandstoffen de afgelopen 150 jaar hebben er voor gezorgd dat de aarde in zijn geheel aan het opwarmen is. Dit is het gevolg van toenemende CO2 in de atmosfeer dat het broeikaseffect van die zelfde atmosfeer versterkt.
De student kan beschrijven op welke manier de mens invloed heeft op het klimaat en wat de mogelijke gevolgen daarvan voor ons kunnen zijn

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Neerslag
Verschillende vormen van neerslag zijn:
  • regen
  • hagel
  • ijzel 
  • sneeuw
De student kan vier vormen van neerslag noemen.

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Onweer
Onweer ontstaat wanneer er in een wolk een verschil in lading ontstaat. Deze lading wordt veroorzaakt door wrijving tussen waterdruppels (statische elektriciteit). Als de wolk ontlaadt ontstaat er een lichtflits, bliksem, en een geluidsgolf, de donder.
De student kan uitleggen hoe onweer ontstaat.

De student kan beschrijven wat bliksem en donder veroorzaakt.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

Wind
  • Wind is de stroming van lucht. 
  • Lucht beweegt altijd van een plek met een hoge luchtdruk naar een plek met een lage luchtdruk. 
  • Op een plek met hoge luchtdruk zijn er meer luchtdeeltjes. Die stoten elkaar af waardoor ze vanzelf in een plek komen met een lage luchtdruk. Die stroming van luchtdeeltjes is wind. 
De student kan uitleggen hoe wind ontstaat.


Slide 26 - Slide

Wind en isobaren 
Isobaren zijn de lijnen op de weerkaarten die punten verbinden met dezelfde luchtdruk, met druk kan je zien of een plek een hoge- of lagedrukgebied boven zich heeft. Als je dan weet waar de hoge- en lagedrukgebieden liggen, kan je ook beredeneren hoe de wind beweegt. Namelijk van hoog luchtdrukgebied naar een laag luchtdrukgebied, met een afwijking naar rechts op het  noordelijke halfrond en naar links op het zuidelijke. Dit noemen we het Coriolis-effect
Hoe dichter de isobaren bij elkaar liggen hoe sterker de wind wordt. 
De student kan de relatie tussen wind en isobaren op een weerkaart beschrijven.

Slide 27 - Slide

De student kan benoemen hoe lucht beweegt rond een hoge- en lagedrukgebied en kan dus op de weerkaart zien waar de wind vandaan komt.

Slide 28 - Slide

Schaal van Beaufort 
Meest gebruikte schaal van windkracht.
De schaal van Beaufort is een systeem voor het classificeren van de snelheid van de wind. Het is geen lineare schaal. Kijk maar naar de windsnelheiden op het plaatje in de volgend slide. 
De schaal werd in 1805 opgesteld door de Ier Francis Beaufort.
De student kent de meest gebruikte schaal voor windkracht.

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Luchtdruk 
  • Luchtdruk is de druk die een kolom lucht boven het aardoppervlakte uitoefent. In de lucht duwen luchtdeeltjes tegen elkaar en de aarde. 
  • De luchtdruk meet je een barometer, die meet het aantal bar (nu wordt dat uitgedrukt in Pascal). 
De student kan uitleggen wat luchtdruk is en hoe we die meten.

Slide 31 - Slide

Hoge en lage luchtdrukgebieden
Lage luchtdrukgebied is een gebied waar door de warmte lucht stijgt, er ontstaan veelal wolken en daarmee regent het vaak. Stijgende lucht koelt af en kan minder waterdamp bevatten. Dus vormt wolken en gaat regenen. 
Daar tegen over heb je dan het hoge luchtdrukgebied waar de lucht daalt. Dalende lucht warmt op en kan meer waterdamp bevatten. Wolken lossen op en de zon komt tevoorschijn.
De student weet het verschil tussen een gebied met hoge luchtdruk en een gebied met lage luchtdruk.

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Video

Slide 34 - Slide