Possessivpronomen und Perfekt

Wat is het bezittelijke voornaamwoord in de volgende zin: "Wie heißt deine Oma?"
A
deine
B
wie
C
heißt
D
Oma
1 / 22
next
Slide 1: Quiz
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1,2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Wat is het bezittelijke voornaamwoord in de volgende zin: "Wie heißt deine Oma?"
A
deine
B
wie
C
heißt
D
Oma

Slide 1 - Quiz

Wat is de betekenis van een bezittelijk voornaamwoord?
A
geeft een meewerkend voorwerp aan
B
geeft een bezit aan
C
geeft een lijdend voorwerp aan

Slide 2 - Quiz

Het bezittelijk voornaamwoord vervangt het lidwoord:
Das ist eine Suppe --> Das ist meine Suppe
A
Nee, dit is fout, het moet zijn: Das ist eine meine Suppe
B
Ja, dit klopt.

Slide 3 - Quiz

timer
0:20
Noem de bezittelijke voornaamwoorden

Slide 4 - Mind map

Was ist .... (jouw) Name (m)?
A
er
B
dien
C
dein
D
deine

Slide 5 - Quiz

.... (mijn) Lieblingsessen (o) ist Pommes.
A
Mein
B
Dein
C
Meines
D
Deins

Slide 6 - Quiz

Das sind unser (jullie) Eltern (mv).
A
deze zin klopt
B
unser moet eure zijn
C
unser moet euer zijn
D
unser moet unsere zijn

Slide 7 - Quiz

Petra hat (haar) ... Brot (o) vergessen.
A
ihr
B
seine
C
ihre
D
sein

Slide 8 - Quiz

Ihr liebt (jullie) ... Lehrerin.
A
euer
B
eurer
C
eure
D
leurere

Slide 9 - Quiz

hoe wordt de voltooid deeltijd gevormd?
timer
0:15

Slide 10 - Open question

timer
0:20
waar denk je aan bij het vormen van een zwak werkwoord?

Slide 11 - Mind map

Ich habe die Hausaufgaben nicht .... (machen)
A
macht
B
gemiecht
C
gemachtet
D
gemacht

Slide 12 - Quiz

timer
0:15
welke S-klanken zijn er?

Slide 13 - Mind map

bij de du komt er bij de S-klank alleen een:
A
-st
B
-est
C
-t

Slide 14 - Quiz

Du (spelen) ... gut Gitarre.
A
spielt
B
spielst
C
spiele
D
spilst

Slide 15 - Quiz

Was (maken) .... ihr im Sommer?
A
machen
B
machst
C
macht
D
gemacht

Slide 16 - Quiz

Wir (luisteren) .... Musik.
A
hörn
B
hört
C
hörst
D
hören

Slide 17 - Quiz

Du (praten) ... gut Deutsch.
A
redest
B
redst
C
redust
D
redet

Slide 18 - Quiz

Der Arzt (antwoorden)... sofort.
A
antwort
B
antwortet
C
antwortt
D
antwortut

Slide 19 - Quiz

Herr Geuke hat wieder lange (gepraat) ... .
A
geredt
B
gereden
C
geredet
D
gered

Slide 20 - Quiz

Die Lehrerin hat uns schon (geantwoord)... .
A
geantwort
B
geantwortt
C
gantwort
D
geantwortet

Slide 21 - Quiz

Wir haben lange (gewerkt)... .
A
gearbeitet
B
gearbeitt
C
gearbeiten
D
gearbeitetet

Slide 22 - Quiz