week 1

week 1
les 1
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

week 1
les 1

Slide 1 - Slide

Vandaag:
Uitleg unit 4 + inplannen toetsen
Uitleg werkwoorden verleden tijd (ovt)
Opdracht tijdens lezen 
Lezen in Katvis

Slide 2 - Slide

Doelen:
Je weet wat we in unit 4 gaan doen.
Je weet wat de onvoltooid verleden tijd is en hoe je die maakt.
Je weet wat je gaat doen tijdens het lezen van het boek.

Slide 3 - Slide

Uitleg unit 4 + inplannen toetsen
Wat weet jij over oplichting?

Slide 4 - Slide

We lezen het boek Katvis.
We oefenen met de verleden tijd.

We hebben een leestoets op: 2 juni.
We hebben een schrijftoets op: 11 juni.

Slide 5 - Slide

Uitleg werkwoorden verleden tijd (ovt)

Slide 6 - Slide

DOEL

SPELLING VAN DE PERSOONSVORM IN

DE VERLEDEN TIJD


- je herkent zwakke en sterke werkwoorden

- je kunt de persoonsvorm in de vt goed spellen

Slide 7 - Slide

ZWAKKE en STERKE

werkwoorden


Wat is het verschil?

Slide 8 - Slide

STERKE

werkwoorden


hebben de KRACHT om in de verleden tijd van klank te veranderen

Slide 9 - Slide

REGELS verleden tijd

bij sterke werkwoorden


In het enkelvoud: schrijf op zoals het klinkt

In het meervoud: schrijf op zoals het klinkt


Je moet ze niet snappen maar......LEREN!

Slide 10 - Slide

VOORBEELD

STERKE WERKWOORDEN


kopen : ik koop - ik kocht

lopen : ik loop - ik liep

geven : wij geven - wij gaven

kruipen : zij kruipen - zij kropen

Slide 11 - Slide

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


In het enkelvoud: stam + te / stam + de


In het meervoud: stam + ten / stam + den

Slide 12 - Slide

ZWAKKE

werkwoorden


de klank blijft in de verleden tijd hetzelfde

Slide 13 - Slide

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


- Als je het woord langer maakt kan je het vaak horen, bv. ik hoor(de)

- Gebruik een ezelsbruggetje als je

het niet (zeker) weet

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Is
VERVEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quiz

verven

Ik haal 'en' eraf.........verv (= de stam)
De 'v' zit niet in het 't ex kofschip dus.....
Ik verfde

Slide 17 - Slide

Is
FIETSEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quiz

fietsen

Ik haal 'en' eraf.........fiets (= de stam)
De 's' zit wel in het 't ex kofschip dus.....
Ik fietste

Slide 19 - Slide

Is
SCHRIKKEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 20 - Quiz

Wat is de verleden tijd van
Ik schrik?

Slide 21 - Open question

Is
BIJTEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quiz

Wat is de verleden tijd van
Ik bijt?

Slide 23 - Open question

MAKEN
VT - Ik ..... mijn huiswerk
A
maakde
B
maakden
C
maakte
D
maakten

Slide 24 - Quiz

HALEN
VT - Jij ..... op tijd de finish
A
haalde
B
haalden
C
haalte
D
haalten

Slide 25 - Quiz

GRENZEN
VT - Het huis ..... aan het bos
A
grenste
B
grensten
C
grensde
D
grensden

Slide 26 - Quiz

doden
VT - De leeuwen ..... het kleine schaap
A
dode
B
doden
C
doodde
D
doodden

Slide 27 - Quiz

liften
VT - De jongens ..... naar Frankrijk
A
lifte
B
liften
C
liftte
D
liftten

Slide 28 - Quiz

LEIDEN
VT - De gids ..... ons door de diepe grot
A
leide
B
leiden
C
leidde
D
leidden

Slide 29 - Quiz

Opdracht tijdens lezen 
1. Moeilijke woorden opschrijven.
2. 

werkwoord
hele werkwoord
betekenis
ik had
hebben
to have

Slide 30 - Slide

Lezen!

Slide 31 - Slide

week 1
les 3

Slide 32 - Slide

Vandaag:
Schoolkrant
Lezen in Katvis

Slide 33 - Slide

Doelen:
Je weet wat de kenmerken van een schoolkrantartikel zijn.
Je kunt de kenmerken herkennen.

Slide 34 - Slide

Schoolkrant
Kijk naar de tekst en overleg in je groepje:
1. Welke werkwoorden in de verleden tijd zien jullie? Wat betekenen ze? 
2. Wat zouden de kenmerken van een schoolkrantartikel kunnen zijn?

Slide 35 - Slide

Kenmerken van een schoolkrantartikel
- Gaat over iets wat met de school te maken heeft.
- Geschreven voor leerlingen én leraren (dus niet te informeel, wel begrijpelijk).
- Duidelijke opbouw:
* Titel: zegt waar het artikel over gaat
* Inleiding: intro van wat er is gebeurd
* Kern: Geeft antwoorden op wie, wat, waar, wanneer, waarom, hoe
* Slot: conclusie, mening of vooruitblik (“We kijken al uit naar volgend jaar!”)
- Geschreven in de verleden tijd
Plaatjes/foto’s zijn optioneel

Slide 36 - Slide

Lezen!

Slide 37 - Slide