This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
3.3 Kruisingen
Slide 1 - Slide
Vandaag
Terugblik
Leerdoelen 3.3 Kruisingen
Theorie 3.3
Aan de slag
Afsluiten
Slide 2 - Slide
Welk genotype is homozygoot dominant?
A
aa
B
Aa
C
arAr
D
AA
Slide 3 - Quiz
Homozygoot
Hetzelfde
de 2 genen voor één erfelijke eigenschap zijn hetzelfde
Slide 4 - Slide
Welk genotype is homozygoot recessief
A
aa
B
Aa
C
aA
D
ArAr
Slide 5 - Quiz
Heterozygoot
Verschillend
de 2 genen voor één erfelijke eigenshap zijn verschillend
Slide 6 - Slide
Dominant of recessief
Het gen wat bij een heterozygoot genotype tot uiting komt is dominant
Dominant gen = Bruin haar: hoofdletter
Recessief gen = Blond haar: kleine letter
Slide 7 - Slide
Hoe noteren we dit?
Homozygoot dominant: AA
Homozygoot recessief: aa
Heterozygoot: Aa
Er zijn dus altijd 3 mogelijkheden
Slide 8 - Slide
Homozygoot zijn voor 1 erfelijke eigenschap betekent 2 gelijke allelen.
A
juist
B
Onjuist
Slide 9 - Quiz
Dominant betekent bij erfelijkheid
A
Zwak. Kleine letter gebruiken
B
Zwak. Grote letter gebruiken
C
Sterk. Kleine letter gebruiken
D
Sterk. Grote letter gebruiken
Slide 10 - Quiz
Al voor je geboorte lag je genotype vast
A
Juist
B
Onjuist
Slide 11 - Quiz
Wat is een allel?
A
Dit is een andere benaming voor een gen
B
Dit is een erfelijke ziekte
C
Dit is een mutatie in en geslachtschromosoom
D
Dit is een variant van een gen
Slide 12 - Quiz
Iemand gaat zijn haren verven. Verandert ze hierdoor haar genotype of fenotype
A
Fenotype
B
Genotype
Slide 13 - Quiz
Leerdoelen basisstof 3 Kruisingen
- Je kunt een kruisingsschema opstellen
- Je kunt bij een gegeven kruising genotypen en fenotypen van ouders en/of nakomelingen afleiden
Slide 14 - Slide
Twee dieren met elkaar nakomelingen laten krijgen
Hiermee kun je voor bepaalde eigenschappen zorgen
Ouders geven erfelijke eigenschappen door aan hun nakomelingen. Welk genotype ze krijgen, hangt af van het toeval. Toch kun je de kans op een bepaalde eigenschap voorspellen.
Kruisen
Slide 15 - Slide
0
Slide 16 - Video
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
allelen
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
4.
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Kansen en verhoudingen noteren
Kansen
genotype = 50%, Aa 25% AA, 25% aa
fenotypen = 75% zwart, 25% blond
Verhouding
Aa, AA en aa in verhouding 2:1:1
zwart en blond in verhouding 3:1
Uitspreken als: "2 staat tot 1 staat tot 1"
Uitspreken als: "3 staat tot 1"
Slide 25 - Slide
In een staafdiagram
Slide 26 - Slide
Welk genotype en fenotype heeft de F1?
Dus: Alle labradors in F1 hebben genotype Aa en fenotype zwart
A
A
a
Aa
Aa
a
Aa
Aa
Slide 27 - Slide
Welk genotype en fenotype heeft de F2?
Een van de dieren uit F1 kruisen met een dier met hetzelfde genotype. Dus 2 dieren met Aa!
Slide 28 - Slide
A
A
a
a
AA
Aa
aa
Aa
Slide 29 - Drag question
P
Geslachtscellen P
F1
Geslachtscellen F1
F2
AA x aa
A a
Aa
Aa x Aa
A of a A of a
A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa
Slide 30 - Slide
Aan de slag!
Basisstof 3.3
Slide 31 - Slide
Leerdoelen basisstof 3 Kruisingen
- Je kunt een kruisingsschema opstellen
- Je kunt bij een gegeven kruising genotypen en fenotypen van ouders en/of nakomelingen afleiden
Slide 32 - Slide
Bij welke van deze kruisingen hebben alle nakomelingen hetzelfde genotype?
A
RR x rr
B
Rr x rr
C
RR x Rr
D
Rr x Rr
Slide 33 - Quiz
De ouders van deze hondjes zijn beide homozygoot Wat zijn de genotypes van de ouders
A
Aa, Aa
B
AA, AA
C
AA, Aa
D
AA, aa
Slide 34 - Quiz
Welke uitspraak over de symbolen P en F1 en F2 is correct?
A
P is de vader en F1 is de moeder
B
P zijn de kinderen en F1 zijn de ouders
C
P zijn de ouders en
F1 zijn de kinderen
D
F1 zijn de ouders en F2 zijn de kinderen
Slide 35 - Quiz
Moeder kat heeft een wittte vacht met genotype aa.
Vader kat heeft een zwarte vacht.
Ze krijgen in ieder geval 1 kitten met een witte vacht.
Vul de kruisingstabel in.
Moeder
Vader
A
a
a
a
Aa
Aa
aa
aa
Slide 36 - Drag question
Kijkend naar dit kruisingsschema, wat is dan de kans op homozygoot dominant?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%
Slide 37 - Quiz
Wat is de juiste verhouding bij --> AA = 25%, Aa = 50%, aa = 25%
A
2 : 4: 2
B
1 : 2 : 2
C
1 : 3 : 1
D
1 : 2 : 1
Slide 38 - Quiz
Als P: Aa x aa, wat zijn de verhoudingen van de fenotypen?