This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
2H NE Begrijpend lezen theorie §1.3 t/m §5.3
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Je kent de theorie van alle paragrafen lezen van hst 1 t/m 5
Slide 2 - Slide
Wat weet je al?
Slide 3 - Slide
De wereld is dol op het Nederlandse 'niksen', maar doen we dat wel? Welk signaalwoord lees je in bovenstaande zin?
A
op
B
niksen
C
doen
D
maar
Slide 4 - Quiz
Welk verband geeft het signaalwoord 'maar'?
A
tijdvolgorde
B
opsomming
C
voorbeeldgevend
D
tegenstelling
Slide 5 - Quiz
Welk signaalwoord lees je?
Na het Deense 'hygge'(knusheid), het Zweedse 'lagom'(voldoende is goed genoeg, zijn de Amerikanen op 'het Nederlandse niksen' gestuit.
Slide 6 - Slide
Welk signaalwoord heb je in de vorige tekst gelezen?
A
na
B
en
C
nieuw
D
niksen
Slide 7 - Quiz
Welk verband geeft het signaalwoord 'na'?
A
tijdvolgorde
B
opsomming
C
voorbeeldgevend
D
tegenstelling
Slide 8 - Quiz
Welk signaalwoord lees je?
En een vierdaagse werkweek is hier, in tegenstelling tot andere landen, heel normaal, terwijl we gemiddeld wel vijfentwintig vakantiedagen per jaar hebben.
Slide 9 - Slide
Welke signaalwoorden heb je in de vorige tekst gelezen?
A
En
B
in tegenstelling tot
C
heel
D
per
Slide 10 - Quiz
Welk tekstverband geeft het woordje 'en' aan?
A
tegenstelling
B
opsomming
C
voorbeeldgevend
D
tijdvolgorde
Slide 11 - Quiz
Welk tekstverband geeft het woordje 'in tegenstelling tot' aan?
A
tegenstelling
B
opsomming
C
voorbeeldgevend
D
tijdvolgorde
Slide 12 - Quiz
Even checken
Slide 13 - Slide
De tekst leren
De tekst helemaal begrijpen
Nagaan waar de tekst over gaat (eerste indruk)
Nauwkeurig lezen
Studerend lezen
Verkennend lezen
Slide 14 - Drag question
Verkennend lezen
Zoekend lezen
Nauwkeurig lezen
Studerend lezen
Een tekst bekijken
Antwoord op de vraag
Helemaal
Informatie onthouden woordjes leren
Slide 15 - Drag question
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
Zoals
B
Ten slotte
C
Hoewel
D
Denk aan
Slide 16 - Quiz
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een tegenstelling?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan
Slide 17 - Quiz
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan
Slide 18 - Quiz
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een conclusie?
A
namelijk
B
ten slotte
C
daarom
D
eerst
Slide 19 - Quiz
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
Ten eerste
B
Daarom
C
Bijvoorbeeld
D
Maar
Slide 20 - Quiz
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een opsomming?
A
Zoals
B
Ten slotte
C
Tegenover
D
Denk aan
Slide 21 - Quiz
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een voorbeeld?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan
Slide 22 - Quiz
tekstdoel: activeren
tekstdoel: amuseren
tekstdoel: informeren
tekstdoel: overtuigen
De schrijver wil dat je iets te weten komt.
De schrijver wil dat je je vermaakt.
De schrijver wil dat je zijn mening overneemt.
De schrijver wil dat je iets wel of niet gaat doen.
Slide 23 - Drag question
Sleep de juiste tekstsoorten bij de juiste tekstdoelen.
tekstdoel informeren
tekstdoel overtuigen
tekstdoel amuseren
tekstdoel activeren
een nieuwsbericht over een schietpartij
een strip in de Donald Duck
een advertentie voor de nieuwste iPhone
Slide 24 - Drag question
Tekstdoel: informeren.
Tekstdoel: Overtuigen.
Tekstdoel: Activeren.
reclameteksten
verkiezingsteksten
nieuwsbericht
Betoog "Stagevergoeding"
columns
Slide 25 - Drag question
De inleiding heeft meestal maar één functie en dat is de aandacht trekken.
A
waar
B
niet waar
Slide 26 - Quiz
Het deelonderwerp bestaat altijd uit maar één alinea
A
waar
B
niet waar
Slide 27 - Quiz
Als je een moeilijk woord tegenkomt dan gebruik je altijd de moeilijkewoordenwijzer
A
waar
B
niet waar
Slide 28 - Quiz
De hoofdgedachte is het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt.
A
waar
B
niet waar
Slide 29 - Quiz
Met een argument wil de schrijver bewijzen dat hij gelijk heeft, dat zijn mening juist is
A
waar
B
niet waar
Slide 30 - Quiz
In een samenvatting noteer je de hoofdzaken en de voorbeelden van een tekst
A
waar
B
niet waar
Slide 31 - Quiz
Een ander woord voor beeld en opmaak is lay-out
A
waar
B
niet waar
Slide 32 - Quiz
Als je wilt weten voor welk leespubliek een tekst bedoeld is, dan kijk je onder andere naar de bron, de afbeeldingen en het taalgebruik
A
waar
B
niet waar
Slide 33 - Quiz
Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandig naamwoord
D
Woorden die extra informatie geven
Slide 34 - Quiz
Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
maar
C
tegenover
D
daarentegen
Slide 35 - Quiz
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
ten eerste
B
omdat
C
bijvoorbeeld
D
maar
Slide 36 - Quiz
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan
Slide 37 - Quiz
De signaalwoorden in een instructie zijn de signaalwoorden van een:
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
doel-middel
Slide 38 - Quiz
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een toelichting?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan
Slide 39 - Quiz
Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijd'?
A
eerst
B
ten slotte
C
daarna
D
dus
Slide 40 - Quiz
Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijdsvolgorde'?
A
eerst
B
ten slotte
C
daarna
D
denk aan
Slide 41 - Quiz
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
vanwege
B
zoals
C
tot slot
D
toch
Slide 42 - Quiz
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een voorbeeld?