Spelling werkwoorden

Spelling werkwoorden
1 / 12
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 5

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

Spelling werkwoorden

Slide 1 - Slide

Vorige week heb/had ik vakantie
A
heb
B
had

Slide 2 - Quiz

Toen sliep/slaap ik twee nachten bij oma.
A
sliep
B
slaap

Slide 3 - Quiz

Twee dagen geleden gaan/gingen we naar de dierentuin.
A
gaan
B
gingen

Slide 4 - Quiz

En gisteren zijn/waren we in de stad
A
zijn
B
waren

Slide 5 - Quiz

Een tijd geleden breekt/brak mijn broer zijn pols.
A
breekt
B
brak

Slide 6 - Quiz

Hij neemt/nam het gips mee naar huis.
A
neemt
B
nam

Slide 7 - Quiz

Omar heeft een snoepje uit zijn jaszak gevist.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 8 - Quiz

Het snoepje zit onder de haren.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 9 - Quiz

'Ik kreeg het snoepje van Lina.'
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 10 - Quiz

'Snoepje?' vraagt ze aan Lina.'
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 11 - Quiz

'Sara schudt haar hoofd.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 12 - Quiz