1.3 k4

1 / 27
next
Slide 1: Slide
Middelbare school

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Online methode staat op som

Slide 3 - Slide

Terugblik

Slide 4 - Slide

Jeroen heeft veel geld en werkt niet waardoor hij veel vrije tijd heeft. Maar Jeroen heeft niet veel vrienden en heeft vaak een slecht humeur. Hij vind dat de straat in zijn woonplaats altijd vuil is. Wat kun je zeggen over Jeroen zijn welvaart en welzijn?

A
Jeroen zijn welvaart is hoog en zijn welzijn is laag.
B
Jeroen zijn welvaart en zijn welzijn zijn hoog.
C
Jeroen zijn welvaart is laag en zijn welzijn is hoog.
D
Jeroen zijn welvaart en welzijn zijn laag.

Slide 5 - Quiz

Wat is onjuist over het BBP?
A
BBP staat voor Bruto binnenlands product
B
BBP betekent alle waarde van alle geproduceerde producten in een land
C
Als het BBP toeneemt dan neemt ook de welvaart toe
D
Als het BBP toeneemt dan neemt ook het welzijn toe

Slide 6 - Quiz

Waarom kan je beter naar 'het inkomen per hoofd van de bevolking' kijken dan naar het 'nationaal inkomen' als je wilt kijken naar de welvaart van een land?
A
Omdat het inkomen per hoofd een gemiddelde is
B
Omdat het aantal inwoners per land kan verschillen
C
Omdat het nationaal inkomen te breed is om conclusies te trekken

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Als je inkomen stijgt, wat gebeurd er dan met je koopkracht?
A
stijgt
B
daalt
C
blijft gelijk

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Als je inkomen met 3% stijgt en de prijzen stijgen met 1%. Wat gebeurd er dan met je koopkracht?
A
Stijgt
B
Daalt
C
Blijft gelijk

Slide 13 - Quiz

Als je inkomen stijgt met 2% en de prijzen stijgen met 3%. Wat gebeurd er dan met je koopkracht?
A
Stijgt
B
Daalt
C
Blijft gelijk

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Slide

Wat is onjuist
A
Als je inkomen stijgt met 1% en de inflatie met 2% dan daalt je koopkracht.
B
Als je inkomen gelijk blijft en er is inflatie dan kan je minder kopen.
C
Als de prijzen dalen dan is er spraken van deflatie.
D
Als de prijzen meer stijgen dan je inkomen dan stijgt je koopkracht.

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

Als je inkomen stijgt met 2% en de inflatie met 1%, wat gebeurd er dan met je koopkracht?
A
Stijgt
B
Daalt
C
Blijft gelijk

Slide 18 - Quiz

Als het nationaal inkomen stijgt met 4% en de inflatie met 2%, wat gebeurd er dan met de koopkracht?
A
Stijgt
B
Daalt
C
Blijft gelijk

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Wat is de juiste volgorde van het loon-prijsspiraal?
A
Inflatie - Prijscompensatie - Loonkosten stijgen - Inflatie
B
Inflatie - Loonkosten stijgen - Inflatie - Prijscompensatie
C
Prijscompensatie - Inflatie - Loonkosten stijgen - Inflatie
D
Inflatie -Loonkosten stijgen - Prijscompensatie - Inflatie

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide

Noem de 4 oorzaken van inflatie en leg ze uit.

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Wat is onjuist?
A
Inflatie van 1 a 2 procent is normaal.
B
De taak van de ECB is zorgen dat er niet teveel inflatie is.
C
Als de ECB de rente verhoogt gaan er meer mensen lenen dan sparen.
D
Als de rente hoog is dan wordt er minder geconsumeerd.

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide