Herhaling § 1.8 woordsoorten-zn-ww-lw

1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsLager onderwijs

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide



Wat gaan we doen vandaag?



10 minuten stil lezen

Doel van de les= Herhaling Grammatica WS
zelfstandig naamwoord, lidwoord en werkwoord



Aan het werk
 

Telefoon in de kluis of thuis! 

Slide 2 - Slide

Herhaling woordsoorten

Slide 3 - Slide

timer
1:00
Welke woordsoorten ken je?

Slide 4 - Mind map

Slide 5 - Slide

3

Slide 6 - Video

Speciale dingen over lidwoorden
Bij mannelijke of vrouwelijke zelfstandige naamwoorden staat:



Bij onzijdige zelfstandige naamwoorden staat 

DE
HET

Slide 7 - Slide

Wat zijn woordsoorten?

Slide 8 - Open question

Wat zijn 'de, het, een' voor woordsoorten?

Slide 9 - Open question

Is een werkwoord een woordsoort?

Slide 10 - Open question

Welk woordsoort is 'een'?

Slide 11 - Open question

Welk woordsoort is 'snelweg'?

Slide 12 - Open question

Welk woordsoort is 'Spanje'?

Slide 13 - Open question

Welke woordsoorten zijn er?

Slide 14 - Open question

Benoem de woordsoorten van beide zinnen.
1) De scheidsrechter krijgt ...
2) Het jongetje pakt ...

Slide 15 - Open question

Woordsoorten: alle woorden benoemen.
De zon schijnt.
Hans is gelukkig.

Slide 16 - Open question

Welke woordsoort is het aangeduide woord in de zin?

Morgen ga ik naar de nieuwe slager.
timer
1:00
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 17 - Quiz

Welke woordsoort is het aangeduide woord in de zin?

Morgen ga ik naar de nieuwe slager.
timer
1:00
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 18 - Quiz

Welke woordsoort is het aangeduide woord in de zin?

Morgen ga ik naar de nieuwe slager.
timer
1:00
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 19 - Quiz

Welke woordsoort is het aangeduide woord in de zin?

Morgen ga ik naar de nieuwe slager.
timer
1:00
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 20 - Quiz

Neem over en zet de woorden in het juiste vakje
Woordsoort 1: zelfstandig naamwoord

Woordsoort 2: werkwoord

Woordsoort 3: lidwoord

Willem
klokje
Fietst
drinken
een
opgegeten
gemaakt
hond
het
aardbeien

Slide 21 - Drag question

00:29
timer
1:00
werkwoorden

Slide 22 - Mind map

01:06
timer
1:00
zelfstandige naamwoorden

Slide 23 - Mind map

01:20
Duid het onbepaalde lidwoord aan.
timer
1:00
A
de
B
het
C
een
D
geen van allemaal

Slide 24 - Quiz

Speciale dingen over zelfstandige naamwoorden

Slide 25 - Slide

Speciale dingen over zelfstandige naamwoorden

Slide 26 - Slide

Speciale dingen over zelfstandige naamwoorden

Slide 27 - Slide

Speciale dingen over zelfstandige naamwoorden

Slide 28 - Slide

Speciale dingen over werkwoorden
Ze hebben een tijd:
  • tegenwoordige tijd                 = nu
  • verleden tijd                               = vroeger

Ze hebben een infinitief:
(ik zal)                zoeken
(ik zal)                antwoorden

Slide 29 - Slide

Speciale dingen over werkwoorden
Ze hebben een stam:
zoeken           →     (ik) zoek
Wij riepen    →     (ik) roep

Ze hebben een uitgang:
Zij praten     → de stam is 'praat', uitgang is 'en'.
Jij speelde  → de stam is 'speel', uitgang is 'de'.

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Aan de slag

Slide 32 - Slide


Maken in stilte:


Grammatica 1.8 (woordsoorten) 
blz. 55-57
opdr. 4 t/m 10



Snel klaar? Je leest verder in je boek.






Tip: gebruik een potlood, zodat je het goed kunt verbeteren. Dit is lastiger met een pen en je loopt het risico dat je de opdrachten verkeerd gaat leren!


Snel klaar?  Je leest verder in je leesboek of begint aan je Daltontaak
 


Slide 33 - Slide