W17 EN 1K1 Flashback

Planning 20-4 t/m 23-4
Hallo allemaal!
Een kort weekje zo voor de vakantie. 
We gaan nog even herhalen wat we gedaan hebben.
1 / 16
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with text slides and 6 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Planning 20-4 t/m 23-4
Hallo allemaal!
Een kort weekje zo voor de vakantie. 
We gaan nog even herhalen wat we gedaan hebben.

Slide 1 - Slide

Planning 20-4 t/m 23-4
Deze week gaan we de Flashback van unit 5 maken.
Hier onder zal ik nog even alle grammatica herhalen en de video's re-posten.

Slide 2 - Slide

Wel doen / niet doen
Als je wilt zeggen dat iemand iets moet doen, begin je de zin met het hele werkwoord.
Voorbeeld: 
Open de deur - Open the door
Vraag het aan je leraar - Ask your teacher

Als je wilt zeggen dat iemand iets NIET moet doen, begin je de zin met don't + hele werkwoord.
Open de deur niet - Don't open the door
Vraag het niet aan je leraar - Don't ask your teacher

Slide 3 - Slide

Present Simple
Gewone zinnen:
Bij he/she en it krijg je werkwoord + s
Bij I, you, we en they gebruik je het hele werkwoord

Ontkennende zinnen:
Bij he/she en it krijg je doesn't + hele werkwoord
Bij I, you, we en they gebruik je don't + hele werkwoord

Vragende zinnen:
Bij he/she en it krijg je does + hele werkwoord
Bij I, you, we en they gebruik je do + hele werkwoord
Let wel op de woord volgorde van een vragende zin!

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

0

Slide 6 - Video

0

Slide 7 - Video

Vragen maken in de present simple
Als je vragen wilt maken in de present simple gebruik je 'do' of 'does'. Stel dat je deze zin vragend wilt maken: I like this movie
Dit wordt:

Do I/you like this movie?
Does she/he/it like this movie?
Do we/you/they like this movie?

Slide 8 - Slide

0

Slide 9 - Video

this/that/these/those
Deze woordjes gebruik je als je dingen aanwijst

This gebruik je om 1 ding aan te wijzen dat dichtbij is
That gebruik je om 1 ding aan te wijzen dat ver weg is

These gebruik je om meerdere dingen aan te wijzen die dichtbij zijn
Those gebruik je om meerdere dingen aan te wijzen die ver weg zijn

Slide 10 - Slide

0

Slide 11 - Video

Meervoud
In het engels maak je een meervoud meestal door een -s aan het woord vast te plakken.
Voorbeeld:
book - books
girl - girls
Soms moet je -es achter een woord plakken
kiss - kisses
dish - dishes
Eindigt een woord op een -f of -fe dan krijg je meestal -ves aan het eind
Scarf - scarves
knife - knives
Eindigt een woord op -y dan krijg je vaak -ies aan het eind
party - parties
candy - candies
(let op! boy - boys)




Slide 12 - Slide

Meervoud
NOOIT 
-'S

Slide 13 - Slide

0

Slide 14 - Video

korte antwoorden
Are the pizzas ready? Yes, they are.
Is he ready? No, he isn't.
Do you like this? No, I don't
Does he eat meat? Yes, he does.

Herhaal altijd werkwoord uit de vraagzin in het korte antwoord.
Afhankelijk van yes of no wordt het korte antwoord positief of negatief. 

Slide 15 - Slide

0

Slide 16 - Video