Donnerstag den 15. Dezember

Donnerstag den 15. Dezember
In deze LessonUp oefen je eerst met de woorden en zinnen.

Daarna herhalen we Grammatik A+B. Je mag je boek bij de grammatica erbij hebben.
1 / 30
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Donnerstag den 15. Dezember
In deze LessonUp oefen je eerst met de woorden en zinnen.

Daarna herhalen we Grammatik A+B. Je mag je boek bij de grammatica erbij hebben.

Slide 1 - Slide

ordentlich
verrückt
lustig
langweilig
der Wald
einfach
netjes
grappig
gek
gezellig
bijna
makkelijk
saai
het bos
nooit
paardrijden

Slide 2 - Drag question

Die Party ist toll. Tom hat Spaß.

Spaß haben
A
de kamer
B
plezier hebben
C
het bos
D
de vuurtoren

Slide 3 - Quiz

Die Kinder wollen trinken, weil sie Durst haben.
weil
A
nooit
B
bijna
C
als
D
omdat

Slide 4 - Quiz

Auf der Insel lernt sie reiten.
reiten
A
praten
B
wachten
C
paardrijden
D
spelen

Slide 5 - Quiz

der Leuchtturm

Slide 6 - Open question

das Meer

Slide 7 - Open question

Vertaal: Waar woon jij?

Slide 8 - Open question

Vertaal: Ik woon in een flatgebouw.

Slide 9 - Open question

Wanneer gebruik je der,die,das?
Mannelijk
Vrouwelijk
Onzijdig
Meervoud
die
das
die
der

Slide 10 - Drag question

DER
DIE
DAS
woorden op
-chen en -lein
de jaargetijden
de maanden
mannelijke personen, dieren en beroepen
vrouwelijke personen, dieren en beroepen
woorden op
-keit en -ung
meeste het-woorden
woorden op -schaft
meeste woorden op een -e
de dagdelen
de dagen
woorden op -heit
meervoud

Slide 11 - Drag question

kies steeds
der, die of das

Slide 12 - Slide

Professor
A
der
B
die
C
das

Slide 13 - Quiz

Hahn
A
der
B
die
C
das

Slide 14 - Quiz

Freitag
A
der
B
die
C
das

Slide 15 - Quiz

Kätzchen
A
der
B
die
C
das

Slide 16 - Quiz

Maschine
A
der
B
die
C
das

Slide 17 - Quiz

Freiheit
A
der
B
die
C
das

Slide 18 - Quiz

Van een zelfstandig naamwoord naar een persoonlijk voornaamwoord


Vervang de woorden door er, sie of es!

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Die Insel ist klein, ...... ist klein
A
er
B
sie
C
es

Slide 21 - Quiz

der Flughafen ist groß, ..... ist groß.
A
er
B
sie
C
es

Slide 22 - Quiz

Die Freunde sind krank, ...... sind krank.
A
er
B
sie
C
es

Slide 23 - Quiz

Das Fußballspiel ist in Berlin, ....... ist in Berlin.
A
er
B
sie
C
es

Slide 24 - Quiz

Der Großvater ist alt, ..... ist alt.
A
er
B
sie
C
es

Slide 25 - Quiz

Der Leuchtturm ist hoch, ......... ist hoch.
A
er
B
sie
C
es

Slide 26 - Quiz

Jeremy ist mein Freund; ..... ist mein Freund.
A
er
B
sie
C
es

Slide 27 - Quiz

Femke ist meine Freundin; ..... ist meine Freundin.
A
er
B
sie
C
es

Slide 28 - Quiz

Hoe ging deze LessonUp voor jou?
0100

Slide 29 - Poll

LessonUp klaar?
Bereid je voor op het SO.

Hieronder valt:
- Quizlet/WRTS maken
- Overschrijven
- Jezelf (stil) overhoren

Slide 30 - Slide