Deutsch

Montag, den 11 Dezember 2017
1 / 25
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Montag, den 11 Dezember 2017

Slide 1 - Slide

Programma
1. Leerdoel: vervoegen van regelmatige                 
   werkwoorden
   Lernziel: regelmassige verben verfugen
2. Herhaling grammatica Hoofdstuk 3
    Wiederholung Grammatik Kapitel 3
3. Oefenen 
    Üben
4. Tijd over? Quiz en Kahoot
    Zeit übrig? Quiz und Kahoot

Slide 2 - Slide

Weet je het ezelsbruggetje voor
de regelmatige werkwoorden nog?

Slide 3 - Mind map

Stam van een werkwoord in het Duits is?
A
de ik vorm
B
de hij vorm
C
het hele werkwoord -n
D
het hele werkwoord -en

Slide 4 - Quiz

Regelmatige werkwoorden
Vervoegen van het werkwoord door eerst de stam op te schrijven. De stam is het hele werkwoord - en of - n.
Voorbeeld: 
wohnen = wohn
kaufen = kauf
reisen = reis 

Slide 5 - Slide

Regelmatige werkwoorden: uitgangen
werkwoord: wohnen, stam:wohn
ich wohn e
du wohn st
er/sie es wohn t
wir wohn en
ihr wohn t
sie wohn en
Sie wohn en


Slide 6 - Slide

Regelmatige werkwoorden: uitgangen
werkwoord: kaufen, stam: kauf
ich kauf e
du kauf st
er/sie es kauf t
wir kauf en
ihr kauf t
sie kauf en
Sie kauf en


Slide 7 - Slide

Nu zelf aan de slag
De volgende 12 slides mag je zelf bepalen wat jij wilt gaan oefenen. Met behulp van de eerste slide kun je een filmpje bekijken, waarin de uilteg nog een keer te zien is. De andere 11 slides  kun je gebruiken om de regelmatige werkwoorden te oefenen. De tweede slide is een oefening om de regelmatige werkwoorden te oefenen, je beantwoordt 20 vragen. De andere negen slides zijn in een vorm van een quiz. Is er nog tijd over? Dan k1unnen we Kahoot spelen.  Je moet minimaal 7 slides hebben gemaakt waarvan de tweede oefening met de 20 vragen verplicht is om te maken. Wie alle oefeningen af heeft, heb ik nog twee oefeningen die wat moeilijker zijn.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Slide 10 - Link

es (arbeiten)
A
arbeitet
B
arbeitest
C
arbeiten
D
arbeite

Slide 11 - Quiz

du (kaufen).
A
kaufet
B
kaufe
C
kaufen
D
kaufst

Slide 12 - Quiz

Ich (spielen)
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
gespielt

Slide 13 - Quiz

ihr (machen)
A
machen
B
machst
C
macht
D
machet

Slide 14 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (horen) gerne Musik.
A
hort
B
höre
C
horst
D
horen

Slide 15 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.
A
kaufst
B
kaufen
C
kaufet
D
kauft

Slide 16 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 17 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.
A
kaufst
B
kaufen
C
kaufet
D
kauft

Slide 18 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (spielen) gern Tennis.
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
spielst

Slide 19 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Meine Eltern (kommen) Morgen.
A
kommen
B
kommt
C
bekommst
D
komme

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Link

timer
1:30
Diese Stunde habe ich gelernt ...

Slide 22 - Mind map

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (trinken) ein Wasser, das mir (schmecken)
A
trinkst und schmecket
B
trinkt und schmecket
C
trinke und schmeckt
D
trinken und schmecken

Slide 23 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (trinken) ein Wasser, das mir (schmecken)
A
trinkst und schmecket
B
trinkt und schmecket
C
trinke und schmeckt
D
trinken und schmecken

Slide 24 - Quiz

Einde les
Spullen inpakken
blijven zitten totdat de bel gaat

Slide 25 - Slide