This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Hoofdstuk 4 takels
Slide 1 - Slide
Een auto rijdt 72 km/h. Hoeveel m/s is dat?
A
72 m/s
B
259,2 m/s
C
20 m/s
D
7,2 m/s
Slide 2 - Quiz
Ik rijd met de auto langs een flitspaal op. In 1 seconde ben ik 13 meter verder. De flitspaal flitst bij 50 km/h of hoger. Wordt ik geflitst?
Slide 3 - Open question
Is deze hefboom in evenwicht?
A
Ja
B
Nee
C
Misschien
Slide 4 - Quiz
Wat je wint aan kracht, verlies je aan afstand
20kg x 2m = ? x 8m
40 = ? x 8
? = 40/8
? = 5kg
Kracht1×arm1=Kracht2×arm2
Slide 5 - Slide
Hoeveel kg weegt het cadeautje?
Slide 6 - Open question
Dit geldt niet alleen voor een hefboom
Een takel is een manier om iets op te tillen
Dit doe je door middel van katrollen
Je hebt hiervoor een vaste en een losse katrol nodig
Deze combi heet een takel
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Video
compassproject.net
Slide 9 - Link
Rekenen met een takel
Als eerst check je of het wel een takel is
Het aantal keren dat de afstand verlengt wordt, geeft aan hoeveel minder kracht je nodig hebt.
Bij 2 keer zo veel touw heb je 2 keer zo weinig kracht nodig.
Kracht x aantal katrollen = zwaartekracht van het voorwerp
Slide 10 - Slide
Rekenvoorbeeld:
Om een kist van 2000N op te tillen heb ik een takel nodig. Mijn spierkracht is gelijk aan 200N. Hoeveel katrollen heb ik nodig om de kist op te tillen?
Zwaartekracht = 2000N ; Spierkracht = 200N
Aantal katrollen = ?
Kracht x aantal katrollen = zwaartekracht
200 x ? = 2000
Aantal katrollen = 10
Slide 11 - Slide
Ik heb een spierkracht van 100N. Ik moet een doos met een zwaartekracht van 400N optillen. Hoeveel katrollen heb ik nodig?
Slide 12 - Open question
Hoe heet het systeem van een vaste en een losse katrol?