BKGT2 File 3 - F

Hoe goed heb jij je voorbereid op proefwerk File 3 ?
1 / 11
next
Slide 1: Open question

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoe goed heb jij je voorbereid op proefwerk File 3 ?

Slide 1 - Open question

Leren = opdrachten maken, leeropdrachten doen en oefenen, oefenen, oefenen - wat doe jij?

Slide 2 - Open question

Voorbereiding Proefwerk
welke Tops en Tips
zou jij een klasgenoot geven?

Slide 3 - Mind map

Prepositions - voorzetsels
Voorzetsels gebruik je om aan te geven waar je bent of hoe je ergens naar toe gaat. 
in- in  from - uit/van  to - naar on  -  op next to  - naast in front of - voor 
behind - achter  by - met 
You travel by train, by bus, by bike, by car, by plane, by ferry, but by or on foot

Slide 4 - Slide

Prepositions - voorzetsels
Voorzetsels gebruik je om aan te geven waar je bent of hoe je ergens naar toe gaat. 
in- in  from - uit/van  to - naar on  -  op next to  - naast in front of - voor 
behind - achter  by - met 
You travel by train, by bus, by bike, by car, by plane, by ferry, but by or on foot

Slide 5 - Slide

Prepositions - voorzetsels
Voorzetsels gebruik je om aan te geven waar je bent of hoe je ergens naar toe gaat. 
in- in  from - uit/van  to - naar on  -  op next to  - naast in front of - voor 
behind - achter  by - met 
You travel by train, by bus, by bike, by car, by plane, by ferry, but by or on foot

Slide 6 - Slide

Klank - en woordbeeld
Woorden in het Engels kunnen (bijna) hetzelfde uitgesproken worden, maar een hele andere betekenis hebben. Leer de betekenis van de volgende woorden uit je hoofd. 
they’re (they are)  - zij zijn 
their  - hun 
there  - daar / er 
  
you’re (you are)  -ij bent / u bent / jullie zijn 
your - jouw / uw 
  
to - om te / naar 
too  - ook / te 
two  - twee

Slide 7 - Slide

Past Simple
+ verbed/ eigen vorm
- didn't verb
? did...verb?

Irregular Verbs -
 please study them!!
Present Perfect
+ have/has + deelwoord
- haven't/hasn't deelwoord
? have/has .... deelwoord
deelwoord = verbed/eigen vorm

Slide 8 - Slide

Present continuous 
Als je in het Engels vertelt dat je iets aan het doen bent, dan gebruik je 
am, are of is + (verb)ing. 
Dit is de present continuous. 


Je gebruikt dus een vorm van het werkwoord to be in de tegenwoordige tijd. Woorden waar je op kunt letten zijn bijvoorbeeld: now, right now, at the moment

Past continuous 
Als je vertelt dat je in het verleden iets aan het doen was, gebruik je 
was of were + (verb)ing
Dit is de past continuous. 


Je gebruikt dus een vorm van het werkwoord to be in de verleden tijd. 
Woorden waar je op kunt letten zijn bijvoorbeeld: when I was younger, yesterday, last week, last night, last year, the other day of een zinsdeel dat al in de verleden tijd staat.

Slide 9 - Slide

BK2 of KGT2 File 3 - part H, I, J...
... need to be finished by the end of this lesson!

So get cracking!!

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide