grammatica - blok 3 - les 3.4 + 3.5

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Zoek een plekje in de klas.

Ga rustig zitten, doe je iPad dicht.

Maak het werkblad alleen met je mond dicht

Grammatica- les 3.4 + 3.5

Doel van de les

• De persoonsvorm kunnen vinden.
• Alle werkwoordsvormen kennen en kunnen vinden in zinnen.
• Het werkwoordelijk gezegde kunnen vinden in een zin. 

Zinnen opbouwen

wie

wat

Zinnen opbouwen

onderwerp

werkwoord

wie

wat

Zinnen opbouwen

wie

wat

de docent

vertelt

nu

de opdracht

aan jullie

Onze kat had een muis gevangen.

Wat is de persoonsvorm?

1. onze kat
2. gevangen
3. had
4. een muis

Werkwoordsvormen:

• persoonsvorm
• hele werkwoord
• voltooid deelwoord 

Mijn vader zal zich eerst nog moeten scheren.
Wat is de persoonsvorm?

1. mijn vader
2. zich
3. zal
4. moeten

Wat is het hele werkwoord?

1. vang
2. ving
3. vangen
4. vingen

Wat is het hele werkwoord?

1. zal
2. zich
3. scheren
4. zich

Wat is de PV?

Mijn moeder wil mij gelukkig zien.

Wat is het WWG?

Mijn moeder wil mij gelukkig zien.

Wat is de PV?
Ze wil morgen op het bal kunnen dansen in haar jurk.

Wat is het WWG?
Ze wil morgen op het bal kunnen dansen in haar jurk.

Maken Grammatica - blok 3 - 

les 3.4 en 3.5 

Klaar?

• maak les 4.3
• ander huiswerk
• super turtle

Opstromen 

Mijn moeder wil mij gelukkig zien.

WWG = wil zien

OND = wie / wat + gezegde?

OND = wie  / wat wil zien?

Mijn moeder wil mij gelukkig zien.

WWG = wil zien

OND = wie  / wat wil zien?

OND = mijn moeder

Wat is het onderwerp?
Ze wil morgen op het bal kunnen dansen in haar jurk.

Opstromen

De fietsenmaker repareert morgen mijn fiets.

pv = 

wwg =

ond = 

alle andere stukjes geven antwoord op een vraag

De fietsenmaker / repareert / morgen mijn fiets.

pv = repareert

wwg = repareert

ond = 

alle andere stukjes geven antwoord op een vraag

De fietsenmaker / repareert / morgen mijn fiets.

pv = repareert

wwg = repareert

ond = wie / wat repareert?

alle andere stukjes geven antwoord op een vraag

De fietsenmaker / repareert / morgen mijn fiets.

pv = repareert

wwg = repareert

ond = de fietsenmaker

alle andere stukjes geven antwoord op een vraag

De fietsenmaker / repareert / 

morgen mijn fiets.

alle andere stukjes geven antwoord op een vraag

Wat repareert de fietsenmaker?

De fietsenmaker / repareert / morgen / mijn fiets.

alle andere stukjes geven antwoord op een vraag

Wat repareert de fietsenmaker?

mijn fiets

De fietsenmaker / repareert / morgen     / mijn fiets.

alle andere stukjes geven antwoord op een vraag

Wanneer repareert de fietsenmaker mijn fiets? 

De fietsenmaker / repareert / morgen     / mijn fiets.

alle andere stukjes geven antwoord op een vraag

Wanneer repareert de fietsenmaker? morgen

Met een knal botste de auto tegen de boom.

pv = 

wwg =

ond = 

hoe? 

waar tegenaan?

Met een knal botste de auto tegen de boom.

pv = botste

wwg = botste

ond = de auto

hoe? met een knal

waar tegenaan? tegen de boom

Met een knal / botste / de auto / tegen de boom.

pv = botste

wwg = botste

ond = de auto

hoe? met een knal

waar tegenaan? tegen de boom

Afsluiting

• Doelen herhalen
• Huiswerk: les 3.4 en 3.5 afmaken 
• Volgende les: les 4.4 zinsdelen