Sinterklaas

Sinterklaas 
1 / 18
next
Slide 1: Slide
Basisschool

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Sinterklaas 

Slide 1 - Slide

Op welke dag was Sinterklaas jarig?
A
5 december
B
6 december
C
Dat is onbekend
D
16 januari

Slide 2 - Quiz

Op welke datum is Ozosnel jarig?
A
16 november
B
19 november
C
28 november
D
5 december

Slide 3 - Quiz

Welke kleur heeft de tabberd van Sinterklaas?
A
Groen
B
Geel
C
Rood
D
Paars

Slide 4 - Quiz

Er zijn 17 kinderen. Sinterklaas wil iedereen 12 pepernoten geven. Hoeveel pepernoten heeft hij nodig?

Slide 5 - Open question

Wat betekent het woord Sint?
A
Heilige
B
Baas
C
Vader

Slide 6 - Quiz

Strooipiet heeft 86 pepernoten in de zijn zak zitten. Hij eet er 12 op en door gat in de zak verliest hij er 23. Hoeveel heeft hij er nog over?
A
75 pepernoten
B
121 pepernoten
C
51 pepernoten
D
68 pepernoten

Slide 7 - Quiz

In welk land is Sinterklaas geboren?
A
Spanje
B
Turkije
C
Italië
D
Frankrijk

Slide 8 - Quiz

Wat vonden kinderen vroeger in hun schoen als ze stout waren geweest?
A
Zakje zout
B
Zakje stenen
C
Zakje aardappels
D
Zakje konijnenkeutels

Slide 9 - Quiz

Wat was het beroep van Sinterklaas?
A
Burgermeester
B
Stadswacht
C
Bisschop

Slide 10 - Quiz

Sinterklaas het 96 schuimpjes voor 16 kinderen. Hoeveel krijgt iedereen?
A
5
B
6
C
7
D
8

Slide 11 - Quiz

Uit welk liedje komt de zin 'Vol verwachting klopt ons hart, wie de roe krijgt, wie de gard'?

Slide 12 - Open question

Welk sinterklaaslekkers wordt gemaakt van onder andere gestampt muisjes, koekkruiden en honing?
A
Kruidnoten
B
Marsepein
C
Taaitaai
D
Speculaas

Slide 13 - Quiz

Waar of niet waar:
Het oudste sinterklaasliedje is Sinterklaas kapoentje
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

In welk jaar is Sinterklaas geboren?
A
100
B
270
C
1405
D
1657

Slide 15 - Quiz

Wat heeft piet op zijn muts?

Slide 16 - Open question

Noem een woord met een P wat te
maken heeft met Sinterklaas?

Slide 17 - Mind map

In de 15de eeuw werden voor het eerst de schoen gezet. Dat was in de kerk
A
Voor de kinderen
B
Voor de rijken
C
Voor de volwassenen
D
Voor de armen

Slide 18 - Quiz