Herhaling W4

Herhaling W4
1 / 14
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herhaling W4

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Voorwaarden voor een project
  • Een project moet een duidelijk doel hebben
  • Er moet een beeld zijn van hoe het eindresultaat er uit ziet
  • Een project is geen onderdeel van ‘everyday work’: er is tijd beschikbaar gemaakt voor het project
  • Er is een projectteam en de taken en verantwoordelijkheden van betrokken partijen zijn duidelijk, er is een opdrachtgever.
  • De randvoorwaarden moeten duidelijk zijn (tijd, geld, kwaliteit)
  • Voor iedereen duidelijk wat moet gebeuren door een Plan van Aanpak

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Wat zijn SMART doelen?
SMART staat voor Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden. SMART doelen helpen om gericht te werken naar een concreet doel.

Slide 4 - Slide

Leg uit wat SMART doelen zijn en waarom ze belangrijk zijn.
Begroten

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Wat is een begroting?
Inkomsten
Uitgaven
Studiefinanciering   €92,00
Kleding                 €100,00
Bijdrage ouders        €40,00
Eten                        €50,00
Bijbaan                       €250,00
Uitgaan                  €25,00
Benzine scooter  €40,00
Totaal:                  €382,00
Totaal:               € 215,00       

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Wat is een begroting?
A
Je salaris en je toeslagen.
B
Een overzicht van alle verwachte inkomsten en uitgaven in een bepaalde periode.
C
Alle vooraf berekende kosten van een bepaald project

Slide 7 - Quiz

Antwoord B is juist. 
Wat is een budget?
A
Uitgaven betaald voor een project
B
Schatting van de kosten
C
Hoeveelheid geld die ter beschikking is
D
Planning in bedragen

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Voorbereidingsfase
Taakverdeling
Planning
Draaiboek

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Onderdelen draaiboek - de 5 W's
1. WAAROM
2. WIE
3. WAT
4. WAAR
5. WANNEER

Slide 10 - Slide

1. WAAROM? Voor welke gelegenheid bv.? Naar aanleiding van de gevonden reden(en) bepaal je wat voor een activiteit je gaat organiseren.
2. WIE? Voor wie, welke leeftijdsgroepen wil je een activiteit gaan organiseren?
3. WAT? Wat doen? Dit heeft te maken wat voor een doelgroep c.q. leeftijdsgroep je voor ogen hebt. 
4. WAAR? Als je weet wat voor een activiteit voor wie gaat organiseren moet je gaan plannen waar je deze activiteit kunt gaan houden. Houdt hierbij rekening met de doelgroep. 
5. WANNEER? Je moet hierbij rekening houden met bijv.: (School)vakanties, beschikbaarheid van de accommodatie zelf, wordt er nog meer georganiseerd op dat moment? En houd rekening met de voorbereidingstijd die je nodig hebt!
6. WELKE manier? Hoe en op welke manier ga jij deze activiteit op dat tijdstip in die accommodatie met deze groep mensen organiseren? 
De eerste vijf W’s zijn snel te beantwoorden. Maar hoe je de activiteit gaat organiseren gaat niet zo snel. Daar komt veel meer bij kijken! Hier kom ik in de volgende sheet op terug. 
7. WAT daarna? Als de activiteit afgelopen is, is de organisatie nog niet afgelopen. Want er moet nog opgeruimd worden, maar het nabespreken (evalueren) van de activiteit is eigenlijk nog belangrijker. Waarom? Omdat je n.a.v. de evaluatie weer kunt leren voor een volgende keer. Kom ik straks op terug. 
Definitiefase
Randvoorwaarden: waar moet je je aan houden (en kun je vanuit het project absoluut niet veranderen)? 

Functionele wensen: wat moet het resultaat kunnen of doen? 
Gebruikerswensen: welke eisen stellen gebruikers aan het resultaat? Oftewel, wat zijn de wensen van de personen/organisaties die het resultaat straks gaan gebruiken?  

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Ontwerpfase
Oog voor detail
Je maakt je brainstorm concreet

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Ontwerpfase

Slide 14 - Slide

This item has no instructions