Poëzie les 3-6 en Jongensuur

Poëzie les 3-6 en Jongensuur
Je kent de vormen van beeldspraak (vergelijking, metafoor, metonymia, personificatie, synesthesie)
Je herkent stijlfiguren in gedichten.
Je hebt Het jongensuur gelezen en je vormt een mening over het boek.
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Poëzie les 3-6 en Jongensuur
Je kent de vormen van beeldspraak (vergelijking, metafoor, metonymia, personificatie, synesthesie)
Je herkent stijlfiguren in gedichten.
Je hebt Het jongensuur gelezen en je vormt een mening over het boek.

Slide 1 - Slide

Voorbeeld van een citaat:
'Ik probeerde me voor te stellen hoe het was om meteen als jongen te worden geboren (…) Dat je kon voetballen, ’s avonds door de stad lopen en meisjes aanspreken, zwemmen op het jongensuur, een beroep kiezen en in dat beroep doorwerken als je trouwde en kinderen kreeg, dat je geen truttige dingen hoefde te doen als handwerken en tafeldekken.’
(Uit de roman Het jongensuur van Andreas Burnier, 1969).

Slide 2 - Slide

Het jongensuur in toneel
Lees het artikel uit de Volkskrant. Het jongensuur komt in september in het theater.

Welke bruikbare informatie staat erin voor jouw essay?

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

Welke bruikbare informatie vind je in het artikel?

Slide 5 - Open question

Poëzie en beeldspraak
- Beeldspraak speelt een belangrijke rol in poëzie
- We maken onderscheid in twee soorten:

A. Beeldspraak (vergelijking, metafoor, metonymie, synesthesie, personificatie)
B. Stijlfiguren (herhaling, hyperbool, tautologie, etc.)

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

De toekomst lacht je tegemoet
A
Personificatie
B
Metonymia
C
Synesthesie
D
Vergelijking zonder als

Slide 8 - Quiz

Het is een prachtige dag. Oorverdovend zonlicht.
Het is een prachtige dag.
A
Personificatie
B
Metonymia
C
Synesthesie
D
Vergelijking zonder als

Slide 9 - Quiz

Mijn vriend, mijn rots in de branding
A
Personificatie
B
Vergelijking met als
C
Synesthesie
D
Vergelijking zonder als

Slide 10 - Quiz

Wat een lekker wijntje. Wil je mij die Bordeaux aangeven?
A
Personificatie
B
Metafoor
C
Synesthesie
D
Metonymia

Slide 11 - Quiz

Metonymia
- Geen vergelijking of metafoor, maar er is wel een verband.
1. Deel/geheel ('Even de koppen tellen')
De koppen = deel (van de mens)
De mens = geheel

2. Voorwerp/inhoud ('Doe mij nog een bakkie')
Een bakkie = voorwerp
koffie/thee = inhoud

Slide 12 - Slide

Metonymia
- Geen vergelijking of metafoor, maar er is wel een verband.
3. Maker/voorwerp (Die Van Gogh is een fortuin waard!)
Van Gogh = een schilderij gemaakt door Van Gogh
Van Gogh = de maker van het schilderij

4. Plaats/inwoners (Parijs barstte los na de overwinning van PSG)
Parijs = plaats, maar niet héél Parijs deed mee. Alleen een aantal inwoners.

Slide 13 - Slide

Tot slot!
1. Welke vorm van beeldspraak?
2. Hoe speelt de dichter met 
beeldspraak?
3. Welke stijlfiguren herken je? (repetitio,
tautologie, pleonasme, vooropplaatsing,
enumeratie, climax, anticlimax, antithese,
paradox, hyperbool, retorische vraag, 
eufemisme, understatement?

Slide 14 - Slide

Deze week:
1. Maak je spiekbriefje voor het essay af (citaten/bronnen).
2. Lees Het jongensuur 
3. Maak les 4 t/m 6

Let op! Volgende week is er geen les. Maak daarom ook alvast les 7 t/m 10. Leer vooral de regels van poëzie, beeldspraak en stijlfiguren. Je kunt dan gerichter oefenen in de laatste lessen.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video