Spelling les 10

Deel 1: werkwoorden
In de volgende oefening kun je tegenkomen: de persoonsvorm in de verleden tijd of het werkwoord als bijvoeglijk naamwoord. Dit laatste wordt kort uitgelegd op de volgende dia.
Let op: ook als er geen tijdsaanduiding in de zin staat, kies je hier dus de verleden tijd bij de persoonsvorm.
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Deel 1: werkwoorden
In de volgende oefening kun je tegenkomen: de persoonsvorm in de verleden tijd of het werkwoord als bijvoeglijk naamwoord. Dit laatste wordt kort uitgelegd op de volgende dia.
Let op: ook als er geen tijdsaanduiding in de zin staat, kies je hier dus de verleden tijd bij de persoonsvorm.

Slide 1 - Slide

Het werkwoord als bijvoeglijk naamwoord
Het voltooid deelwoord (geverfd) of het onvoltooid deelwoord (vervend) kan gebruikt worden als bijvoeglijk naamwoord. Dit zijn de regels:
  1. Het onvoltooid deelwoord is altijd het hele werkwoord + -d (lopend, fietsend, werkend). Wanneer het een bijvoeglijk naamwoord wordt, voeg je een -e toe als dat nodig is (de fietsende man).
  2. Wanneer je het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord gebruikt, dan schrijf je dat 'zo kort mogelijk'. Bijvoorbeeld: de uitvergrote foto (dus niet: de uitvergrootte foto), de verlichte straat.
  3. Let op: er komt geen -n achter het bijvoeglijk naamwoord, tenzij die -n al bij het voltooid deelwoord hoort: 'Ik ben mijn tas vergeten' - de vergeten tas - 'ik heb het vlees gebraden' - het gebraden vlees. 

Slide 2 - Slide

De ... (verlichten) straten zagen er gezellig uit.

Slide 3 - Open question

De directeur ... (verrichten) zelf het meeste werk.

Slide 4 - Open question

Vorig jaar ... (vergroten) ik alle gemaakte foto's.

Slide 5 - Open question

Die ... (verroesten) spijkers hadden jullie beter niet kunnen gebruiken.

Slide 6 - Open question

Het ... (uitbranden) huis was niet verzekerd.

Slide 7 - Open question

De bedrijfsleider ... (betichten) hem van diefstal.

Slide 8 - Open question

Die ... (verplichten) cursus was niet aan hem besteed.

Slide 9 - Open question

Alle aandacht ... (verzachten) de pijn een beetje.

Slide 10 - Open question

De kok ... (branden) zich aan de hete pan.

Slide 11 - Open question

De ziekte van de secretaresse ... (vergroten) de problemen.

Slide 12 - Open question

Het ... (braden) vlees zal in de koelkast wel lang goed blijven.

Slide 13 - Open question

De ... (vergroten) foto is net een poster.

Slide 14 - Open question

Die ... (verwoesten) stad trekt veel toeristen.

Slide 15 - Open question

Die door jou ... (beantwoorden) vraag maakte mij alles duidelijk.

Slide 16 - Open question

De ... (verrichten) werkzaamheden namen veel tijd in beslag.

Slide 17 - Open question

Deel 2: kw of qu
Neem elk woord met ontbrekende letters over en vul daarbij de juiste letters in: een -kw of een -qu.

Slide 18 - Slide


wat is daar de _intessens van?

Slide 19 - Open question


niet erg conse_ent zijn

Slide 20 - Open question


hij is fre_ent afwezig

Slide 21 - Open question


hij is gecho_eerd

Slide 22 - Open question


de _itantie ondertekenen

Slide 23 - Open question


een _asi-wetenschappelijk betoog

Slide 24 - Open question


het schip moest in _arantaine

Slide 25 - Open question


iets _antificeren

Slide 26 - Open question


hij is een querulant

Slide 27 - Open question


de _ota zijn vastgesteld

Slide 28 - Open question

Wat heb je nu geoefend?
  • woorden met een -qu of -kw
  • Deze woorden moet je kennen, we noemen dat ook wel 'weetwoorden'. Je moet weten of je -qu of -kw schrijft, daar zijn geen regels voor.
  • Welke weetwoorden wist jij niet? Schrijf die nog een aantal keren (minimaal 5x per woord) correct over in een oefenschrift.

Slide 29 - Slide

Einde oefenles

Slide 30 - Slide