Fictielijst - mondeling examen

Fictiedossier
Het mondeling examen
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 25 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Fictiedossier
Het mondeling examen

Slide 1 - Slide

Begin
  • Je kiest zelf een boek van je lijst waar je het mondeling mee zou willen beginnen.
  • Vertel in ongeveer een minuut waar het boek over gaat. (pitch)
  • De docent stelt daarna vragen. 
  • (Wat voor soort vragen? Daar komen we straks op terug)

Slide 2 - Slide

Vervolg
  • Vervolgens kiest je docent een boek uit van je lijst. En daarna stelt zij daar vragen over. 

  • Als er tijd over is, ga je het ook nog hebben over het derde boek dat je gelezen hebt. 

Slide 3 - Slide

Voorbeeldvragen
Bijvoorbeeld:

• Vertel de inhoud van het boek in een minuut.

• Vertel iets over de schrijver en over de eventuele achtergrond van het boek (bijv. bij een historische roman).
• Vond je de hoofdpersoon sympathiek en waarom (niet)?
• Welke belangrijke bijfiguren zijn er en welke rol spelen ze in het verhaal?



Slide 4 - Slide

Voorbeeldvragen
• Wat vond je van het einde?
• Hoe wordt het verhaal verteld (chronologisch of met flashbacks)
• Wie vertelt het verhaal?
• Wat betekent de titel?

Slide 5 - Slide

Voorbeeldvragen
• Wat vond je de belangrijkste gebeurtenis in het verhaal?
• Waarom heb je dit boek gekozen?
• Zou, wat er in het verhaal gebeurt, je zelf ook kunnen overkomen? Waarom wel/niet?
• Is het fictie of non-fictie?

Slide 6 - Slide

Fictie
Wat is fictie?
  • Een verhaal dat niet op de werkelijkheid is gebaseerd.
  • Het is verzonnen.
  • Het wordt geschreven vanuit de fantasie van de schrijver. 

Slide 7 - Slide

Chronologie
  • Chronologie - tijd
  • Worden de gebeurtenissen in de volgorde verteld waarin ze zich hebben afgespeeld?
  • Is er sprake van flashbacks (terug in de tijd)?
  • Of flashforwards (verwijst naar iets wat nog gebeuren moet, toekomst)

Slide 8 - Slide

Chronologie
  • Op welke manier kan tijd in een verhaal zichtbaar gemaakt worden?
  • Noemen van jaartal.
  • Historische gebeurtenissen.
  • Historische figuren.
  • Beschrijven van ruimte met kenmerkende gebouwen, gebruiken of voorwerpen. 

Slide 9 - Slide

Perspectief
  • Wie vertelt het verhaal?
  • Ik-perspectief: geschreven vanuit een ik-persoon.
  • Hij-perspectief: geschreven vanuit een hij/zij-persoon.
  • Alwetende verteller: degene die het verhaal vertelt weet al wat er gaat gebeuren.

Slide 10 - Slide

Realistisch
  • Een verzonnen verhaal kan lijken op de werkelijkheid.
  • Een verhaal is realistisch als het lijkt op de werkelijkheid, geloofwaardig is en geen fantasie-elementen bevat. 

Slide 11 - Slide

Niet-realistisch
Als er dingen voorkomen in een verhaal die niet geloofwaardig zijn.
Of als er fantasie-elementen voorkomen zoals: tovenaars, zombies en aliëns. 

Slide 12 - Slide

Waargebeurde elementen
Een verhaal met waargebeurde elementen blijft fictie.
Een schrijver voegt dan dingen toe aan het verhaal of verzint er dingen bij. 

Slide 13 - Slide

Genre
Elk genre heeft zijn eigen onderwerpen en kenmerken.
Bijvoorbeeld: historisch verhaal, avonturen roman, oorlog en verzet, probleemverhaal, detective, humor, griezel, sport, vriendschap&verliefd . 

Slide 14 - Slide

Beoordelingswoorden
Wat het verhaal met je doet:

 
  • Spannend - saai
  • Duidelijk - verwarrend
  • Humoristisch - zonder humor
  • Veel actie - gebeurt weinig in
  • Verdrietig - vrolijk

Slide 15 - Slide

Beoordelingswoorden
Realistisch of niet-realistisch?

  • Realistisch of niet-realistisch?
  • Geloofwaardig - ongeloofwaardig
  • Herkenbaar - niet herkenbaar
  • Levensecht - bedacht
  • Kan echt gebeuren - kan niet echt gebeuren

Slide 16 - Slide

Personages
Hoofdpersoon
  • Belangrijkste personage in een verhaal. 

  • Wordt uitgebreid beschreven: je leest wat deze persoon denkt en voelt.
  • Heeft meestal een probleem of opdracht in het verhaal dat opgelost of volbracht moet worden. 

Slide 17 - Slide

Setting en sfeer
  • Tijd en ruimte vormen de setting die de auteur kiest voor een verhaal. 

Slide 18 - Slide

Sfeer

De manier waarop de ruimte wordt beschreven kan een bepaalde sfeer oproepen. Dat kan negatief of positief zijn.
Kan bijvoorbeeld vrolijk zijn of juist dreigend. 

Slide 19 - Slide

Ruimte

Ruimte heeft te maken met waar het verhaal zich afspeelt. 

Niet alleen een bepaalde stad of dorp. Het kan ook een kamer zijn, of een wijk of zelfs een planeet.
Ook weer, geluiden of geuren kunnen een rol spelen. 

Slide 20 - Slide

Thema en Motieven
Het onderwerp van een verhaal kun je vaak in één woord aangeven, bijvoorbeeld liefde, vriendschap, reizen of oorlog. Als je nauwkeuriger wilt vertellen waar een verhaal over gaat en dus het thema van het boek wilt beschrijven, heb je meer woorden nodig. Vaak gebruik je hiervoor één zin. Deze ene zin is de kortste samenvatting die je van het boek kunt geven.
Om het thema te bepalen moet je ontdekken op welke manier personages, gebeurtenissen en ruimtes met elkaar te maken hebben. Ook uit de afloop van een verhaal kun je soms afleiden wat het thema is. Terugkerende aspecten hebben vaak met het thema te maken

Slide 21 - Slide

Motief  en Motto
Zo’n terugkerend aspect in een verhaal heet een motief. Denk aan toeval, haat of schuld. Ook kan een motief een hele zin of een voorwerp zijn, zoals een glas of spiegel. Door motieven ontstaat er een patroon in het verhaal.


Een motto is een citaat, spreuk of dichtregel voor in het boek, waarmee de auteur vaak de bedoeling van een boek aanduidt. Lang niet alle boeken hebben een motto.


Slide 22 - Slide

Zo bepaal je het thema van een boek:
Stel het onderwerp vast.
Bekijk de titel en het omslag.
Lees het motto (als dat er is).
Kijk welke aspecten van het onderwerp herhaald worden; zoek dus de motieven.
Lees nogmaals de afloop van het verhaal. 

Slide 23 - Slide

inleverdata kort verslag boeken
1e boek: di 1 november 2022
2e boek: di 17 januari 2023
3e boek: di 14 maart 2023

Slide 24 - Slide

Wat wil je nog weten over het mondeling examen?

Slide 25 - Open question