De seizoenen

De seizoenen
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo gLeerjaar 1-3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

De seizoenen

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat weet je nog?
  • Welke dag is het vandaag?
  • Welke dag is het morgen?
  • Wat betekent eergisteren - overmorgen?
  • Welke maand is het nu?
  • Wie is jarig in.....
  • Welk seizoen hebben we nu?

Slide 2 - Slide

We zijn in Plein16 bezig geweest met de dagen, de maanden en de seizoenen. 
Herhalen: welke dag is het vandaag? Wat betekent eergisteren, morgen enz.
Welke maand hebben we nu? WIe is er jarig in...?
Wat gaan we doen?
  • Nieuwe woorden leren
  • Zinnen (maken) over de seizoenen in de t.t.
  • Spreekvaardigheid oefenen: antwoord geven in hele zinnen
  • Vragen beantwoorden
  • Verhaal lezen 
  • Opdracht kalender

Slide 3 - Slide

In dit thema: niet allemaal vandaag.
Vandaag gaan we nieuwe woorden leren en spreekvaardigheid oefenen
de seizoenen

Slide 4 - Mind map

Welke woorden ken je al over de seizoenen? Denk aan de woordspinnen op blz 176 van Plein 16
Stuur een foto/ plaatje van jouw favoriete seizoen.

Slide 5 - Open question

Vertel waarom dit jouw favoriete seizoen is.
Welke maand hoort bij welk seizoen?
januari
februari
maart
april
mei
juni
juli
augustus
september
october
november
december

Slide 6 - Drag question

Eerst de plaatjes bespreken.

Slide 7 - Link

Wheel: vragen over de seizoenen.

Slide 8 - Link

Zelfstandig oefenen woorden Quizlet.
Link in Managebac zetten of via Quizlet.com opzoeken.

Quizlet live spelen.
Spelletjes Lowan
Wat ga je doen?
  • Verhaal lezen over de seizoenen
  • Vragen beantwoorden
  • Zelf zinnen maken met werkwoorden (t.t.)
  • huiswerk voor de volgende les.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

We lezen samen het verhaal.
Je krijgt vragen over het verhaal.

Slide 10 - Slide

Tekst samen lezen en kopie voor leerlingen uitdelen.
Welk seizoen komt na de zomer?
A
lente
B
winter
C
herfst

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Wat voor weer is het vaak in de herfst?
A
Het regent en de zon schijnt
B
De zon schijnt
C
Er is mist
D
Het regent en er is mist

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

bewolkt
mist/
mistig
zonnig
ijs 
(vriezen)

Slide 13 - Drag question

This item has no instructions

In de winter zijn de bomen kaal.
Ze hebben geen bladeren.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Wat doen de vogels in de lente?
A
Ze maken een nest en leggen een ei
B
Ze slapen
C
Ze leggen een ei
D
Ze gaan naar een warm land

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Wat doen de mensen in de zomer als het mooi weer is?
A
wandelen
B
fietsen
C
zwemmen
D
wandelen, fietsen en zwemmen

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Zinnen maken: hoe doe ik dat?
Werkwoorden in de tegenwoordige tijd
Bijvoorbeeld werken

Ik werk ( ik doe het, dus ik schrijf de stam)
Je of jij  werkt (jij doet het, dus ik schrijf stam + t)
Hij werkt (hij doet het, dus ik schrijf stam + t)
Zij/ jullie/ wij  werken (meervoud, dus ik schrijf stam + en)

Maar……….. Werk je? (als “je” achter de pv staat, schrijf je de stam)

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Jullie ...... nu les van de juf.
A
heb
B
hebt
C
heeft
D
hebben

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

zien
Ik .............een grote stad.

Slide 19 - Open question

This item has no instructions

Die jongen ..... mijn beste vriend.
A
ben
B
bent
C
is
D
zijn

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

zitten
Hij ........... op IST.

Slide 21 - Open question

This item has no instructions

Welke vorm van het werkwoord past er in deze zin?

De jongens .... een potje voetbal.
A
spelen
B
speel
C
speelde
D
speelt

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Slide 23 - Slide

Eerst bespreken wat er allemaal op de plaat te zien is. Welke werkwoorden kom je tegen: wat doen de mensen op de plaat?

Slide 24 - Link

Praatplaat Lente
Maak 5 zinnen over de tekening

Slide 25 - Open question

This item has no instructions

mei
januari
augustus
november
april
december
juni
maart
oktober
februari
juli
september

Slide 26 - Drag question

Maanden van het jaar laten noemen. Daarna in de goede volgorde zetten.
Bovenaan beginnen met december.
Wat vond je van de les?
A
Goed, maar makkelijk
B
Niet goed en makkelijk
C
Goed
D
Niet goed en moeilijk

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions