SPELLING - werkwoorden en de stam




De stam
1 / 44
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson




De stam

Slide 1 - Slide

Lesdoel

  • Ik kan een stam vormen.


Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Vul in:
Ik .......... mijn zus elke dag naar school. (brengen)

Slide 6 - Open question

Vul in:
Ik .......... 's morgens een kop koffie.
(drinken)

Slide 7 - Open question

Vul in:
Ik .......... mijn vader in de keuken.
(helpen)

Slide 8 - Open question

Vul in:
Ik .......... graag in de stad.
(wandelen)

Slide 9 - Open question

Vul in:
Ik .......... om 7u met mijn broertje.
(ontbijten)

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Slide

Let op bij het vormen van de stam!

Slide 12 - Slide

Hoor je in de laatste klangroep van een woord een lange klank?

Schrijf dan wat je hoort.

smeren          - en = smer          smeer

Slide 13 - Slide

Nu jullie!
Noteer de stam van:
  • boren
  • steken
  • lopen

Slide 14 - Slide

Geef de stam van BOREN

Slide 15 - Open question

Geef de stam van STEKEN

Slide 16 - Open question

Geef de stam van LOPEN

Slide 17 - Open question

Schrijf nooit een dubbele medeklinker op het einde van een woord.


liggen         - en = ligg          lig

Slide 18 - Slide

Nu jullie!
Noteer de stam van:
  • herstellen
  • willen
  • bakken

Slide 19 - Slide

Geef de stam van HERSTELLEN

Slide 20 - Open question

Geef de stam van WILLEN

Slide 21 - Open question

Geef de stam van BAKKEN

Slide 22 - Open question

Een v wordt f.


blijven          - en = blijv          blijf

Slide 23 - Slide

Nu jullie!
Noteer de stam van:
  • schrijven
  • beloven
  • schaven

Slide 24 - Slide

Geef de stam van SCHRIJVEN

Slide 25 - Open question

Geef de stam van BELOVEN

Slide 26 - Open question

Geef de stam van VERVEN

Slide 27 - Open question

Een z wordt s.


kiezen          - en = kiez          kies

Slide 28 - Slide

Nu jullie!
Noteer de stam van:
  • niezen
  • vrezen
  • lezen

Slide 29 - Slide

Geef de stam van NIEZEN

Slide 30 - Open question

Geef de stam van VREZEN

Slide 31 - Open question

Geef de stam van LEZEN

Slide 32 - Open question

Bij sommige werkwoorden kun je geen 'en' weglaten.  Schrijf dan nooit twee dezelfde klinkers op het einde van een werkwoord.


staan           - (e)n = staa          sta

Slide 33 - Slide

Nu jullie!
Noteer de stam van:
  • gaan
  • doen

Slide 34 - Slide

Geef de stam van GAAN

Slide 35 - Open question

Geef de stam van DOEN

Slide 36 - Open question

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Noteer de stam of de ik ... nu vorm van:
maken

Slide 39 - Open question

Noteer de stam of de ik ... nu vorm van:
zitten

Slide 40 - Open question

Noteer de stam of de ik ... nu vorm van:
wrijven

Slide 41 - Open question

Wat is de 'ik zal ...' vorm of de infinitief?
Ik ga morgen naar de dokter.
A
gaa
B
gaan

Slide 42 - Quiz

Wat is de 'ik zal ...' vorm of de infinitief?
Ik verkies een stukje chocolade boven een stuk fruit.
A
verkiezen
B
verkiesen

Slide 43 - Quiz

Wat is de 'ik zal ...' vorm of de infinitief?
Ik wil een stukje chocolade!
A
wilen
B
willen

Slide 44 - Quiz