V4 Quiz V&A H4 en Arbeid H1-3 24/25

De twee kenmerken van een (negatief) extern effect zijn
A
- niet in de prijs meegerekend - beïnvloedt de welvaart van anderen
B
- geïnternaliseerd in de prijs - beïnvloedt de welvaart van anderen
C
- niet in de prijs meegerekend - beïnvloedt de welvaart van anderen
D
- geïnternaliseerd in de prijs - beïnvloedt de welvaart van anderen
1 / 19
next
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

De twee kenmerken van een (negatief) extern effect zijn
A
- niet in de prijs meegerekend - beïnvloedt de welvaart van anderen
B
- geïnternaliseerd in de prijs - beïnvloedt de welvaart van anderen
C
- niet in de prijs meegerekend - beïnvloedt de welvaart van anderen
D
- geïnternaliseerd in de prijs - beïnvloedt de welvaart van anderen

Slide 1 - Quiz

Qa = 0,4P - 2
Er wordt een heffing van € 15 opgelegd
De nieuwe aanbodfunctie wordt...
A
Qa = 0,4P + 13
B
Qa = 0,4P + 4
C
Qa = 0,4P - 8
D
Qa = 0,4P - 17

Slide 2 - Quiz

Hoeveel procent van deze heffing is doorberekend in de verkoopprijs?
A
150%
B
100%
C
75%
D
33,3%

Slide 3 - Quiz

I: Een risico-avers persoon koopt eerder aandelen dan obligaties.
II: als de marktrente stijgt, dan daalt de koers van bestaande obligaties.
A
beiden juist
B
I: juist II: onjuist
C
I: onjuist II: juist
D
beiden onjuist

Slide 4 - Quiz

Myra wil een reis maken, hiervoor heeft ze over 5 jaar € 2.500 nodig. Ze heeft een spaarrekening waarbij ze 1,5% rente per jaar ontvangt.
Wat is de contante waarde van die € 2.500 op dit moment?

Slide 5 - Open question

Het aanbod van arbeid (beroepsbevolking) bestaat uit:
A
Werknemers, zelfstandigen en werklozen
B
Werknemers, zelfstandigen en vacatures
C
Werknemers en zelfstandigen
D
Werknemers en vacatures

Slide 6 - Quiz

Qa = 0,4P - 2
Er wordt een heffing van €15 opgelegd
De nieuwe aanbodfunctie wordt...
A
Qa = 0,4P + 13
B
Qa = 0,4P + 4
C
Qa = 0,4P - 8
D
Qa = 0,4P - 17

Slide 7 - Quiz

Welke ontwikkeling duidt op een verkrapping van de arbeidsmarkt?
A
Het aantal vacatures daalt
B
Het aantal werklozen stijgt
C
Werklozen zijn steeds langer op zoek naar een baan
D
Het aantal vacatures stijgt

Slide 8 - Quiz

Tijdens een hoogconjunctuur is er sprake van een ...I... arbeidsmarkt en ...II...
A
I = krappe II = conjunctuurwerkloosheid en structuurwerkloosheid
B
I = krappe II = alleen structuurwerkloosheid
C
I = ruime II = conjunctuurwerkloosheid en alleen structuurwerkloosheid
D
I = ruime II = alleen structuurwerkloosheid

Slide 9 - Quiz

Totale bevolking: 6.215.000
Potentiele beroepsbevolking: 3.507.000
Beroepsbevolking: 2.560.000
Werkzame beroepsbevolking: 2.309.000
Bereken (a) de bruto participatiegraad en (b) de netto participatiegraad.

Slide 10 - Open question

De i/a-ratio in een land is gestegen van 65 naar 69, dit kan zijn veroorzaakt door ...
A
Een verhoging van de pensioenleeftijd.
B
Een economische crisis.
C
Strengere regels voor het ontvangen van uitkeringen.
D
Een stijging van de netto participatiegraad.

Slide 11 - Quiz

Een land heeft 17 miljoen inwoners, waarvan 12,5 miljoen tot de potentiele beroepsbevolking behoren, 9 miljoen tot de beroepsbevolking, en een half miljoen werkloos is. Het vervulde aantal arbeidsjaren (arbeidsvolume) in dit land is 6,5 miljoen, en er zijn 3,5 miljoen mensen met een volledige uitkering.

Bereken de de i/a-ratio van dit land.

Slide 12 - Open question

Als de p/a-ratio 1,3 is, dan is de deeltijdfactor (…I….) en dan heb je (….II….) mensen nodig om 10 fulltime banen in te vullen.
A
1 = 0,70 2 = 13
B
1 = 0,77 2 = 13
C
1 = 0,30 2 = 8
D
1 = 13 2 = 0,70

Slide 13 - Quiz

De arbeidsproductiviteit stijgt als:
A
Minder mensen evenveel produceren
B
Meer mensen evenveel produceren
C
Meer mensen minder produceren
D
Evenveel mensen minder produceren

Slide 14 - Quiz

De arbeidsproductiviteit kan stijgen door:

Slide 15 - Mind map

In een land stijgt de productie met 1% en de arbeidsproductiviteit met 4%.
Bereken met hoeveel procent de werkgelegenheid is gestegen of gedaald.
(Laat het %-teken weg in je antwoord).

Slide 16 - Open question

Welke uitspraak over diepte-investering is juist?
A
Door een diepte investering stijgt de werkgelegenheid
B
Door een diepte investering stijgt de arbeidsproductiviteit
C
Door een diepte investering stijgt de kapitaalgoederenvoorraad
D
Door een diepte investering stijgt de productiecapaciteit

Slide 17 - Quiz

Loonkosten per werknemer € 60.000
Productie (stuks) 1.200.000
Aantal werknemers (voltijdbaan): 30

Bereken de loonkosten per product.

Slide 18 - Open question

Hieronder staat een aantal stellingen over de arbeidsmarkt:

1. Op een krappe arbeidsmarkt is het aanbod van arbeid kleiner dan de vraag naar arbeid.
2. Bij diepte-investeringen worden er per werknemer meer kapitaalgoederen (machines) gebruikt.
3. Als minder mensen in deeltijd gaan werken, neemt de p/a-ratio toe.
4. Als de arbeidsproductiviteit stijgt dan zal de (internationale) concurrentiepositie verbeteren
5. Als de productie in een land harder stijgt dan de arbeidsproductiviteit, neemt de werkgelegenheid af.

Welke stellingen zijn juist?
A
1, 2 en 4
B
3 en 5
C
1, 3 en 5
D
1, 3, 4 en 5

Slide 19 - Quiz