This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
QUIZ
Hoofdstuk 2 en 3
Slide 1 - Slide
Je zet je geld op een spaarrekening. Je ontvangt een jaar een vergoeding. Dit is een voorbeeld van.
A
Sparen voor een doel
B
Sparen voor de rente
C
Sparen uit voorzorg
Slide 2 - Quiz
Alle banen bij bedrijven en mensen die werken of werk zoeken, noem je de ……
A
arbeidsverdeling
B
proeftijd
C
werknemers
D
arbeidsmarkt
Slide 3 - Quiz
Wat is het verschil tussen een werkgever en een werknemer?
Slide 4 - Open question
Als het werk bij bedrijven is verdeeld in verschillende banen, noem je dat een ……
A
arbeid
B
arbeidsmarkt
C
proeftijd
D
arbeidsverdeling
Slide 5 - Quiz
Het bedrag dat je betaalt voor een verzekering.
A
Premie
B
Polis
C
Polisvoorwaarden
D
Verzekering
Slide 6 - Quiz
Wat is een proeftijd?
A
Een periode waarin de werkgever meteen kan opzeggen als het werk niet bevalt.
B
Een periode waarin de werknemer kan opzeggen als het werk niet bevalt.
C
Een periode waarin de werknemer en werkgever meteen kunnen opzeggen als het niet bevalt.
Slide 7 - Quiz
Geef een voorbeeld van een directe ruil.
Slide 8 - Open question
Je spaart voor een nieuwe telefoon. Dit is een voorbeeld van.
A
Sparen voor een doel
B
Sparen voor de rente
C
Sparen uit voorzorg
Slide 9 - Quiz
Karima heeft € 240 op haar spaarrekening. De bank geeft 1,2% rente. Bereken hoeveel Karima na een jaar aan rente ontvangt.
Slide 10 - Open question
Sinan zegt: “Van mijn geld heb ik een nieuwejas gekocht”. Welke functie van geld is hier van toepassing?
A
rekenmiddel
B
spaarmiddel
C
ruilmiddel
Slide 11 - Quiz
Wat is een manager
A
Werknemer
B
Werkgever
C
Vacature
D
Voltijdbaan
Slide 12 - Quiz
Het maandbedrag bij een lening bestaat uit rente en aflossing.
A
juist
B
onjuist
Slide 13 - Quiz
Als je geld gebruikt bij het ruilen, heet dat
A
directe ruil
B
indirecte ruil
Slide 14 - Quiz
Als je je spaargeld voor vijf jaar vastzet, krijg je een hogere spaarrente. Wat kan een nadeel zijn om je spaargeld langere tijd vast te zetten?
Slide 15 - Open question
Als je minderjarig bent, mag je geld bij de bank lenen.
A
juist
B
onjuist
Slide 16 - Quiz
Hoe noem je het terugbetalen van geleend geld?
A
rente
B
krediet
C
aflossen
Slide 17 - Quiz
Bedenk een voordeel van het eigen baas zijn
Slide 18 - Open question
kan ik hier werken? je moet eerst...
Tekst
A
werken
B
solliciteren
C
betalen
D
bedenken
Slide 19 - Quiz
Eline heeft een andere baan. Toen ze stopte met haar oude baan, had Eline te maken met een ..(1) …… van een maand. Aan het begin van haar nieuwe baan heeft ze een (2) …… van zes weken. Deze afspraak heeft haar werkgever vastgelegd in haar (3) …