Belangrijk hierbij was dat je: - aan het begin een hoofdletter gebruikt - aan het einde een punt zet
1 / 10
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 4
This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Zinnen maken
We hebben het gehad over hoe je zinnen maakt.
Belangrijk hierbij was dat je: - aan het begin een hoofdletter gebruikt - aan het einde een punt zet
Slide 1 - Slide
Je kunt een zin maken door vragen te stellen over het werkwoord: - Wie...? - Wat...?
het werkwoord = aaien
- Wie aait? Het kind
- Wat aait het kind? De kat
De zin wordt dan: Het kind aait de kat.
Slide 2 - Slide
Welke zin is goed?
A
ik aai de hond.
B
Ik aai de hond.
C
Ik de hond aai.
D
ik de aai hond.
Slide 3 - Quiz
Welke zin is goed?
A
Wij eten patat
B
wij eten patat.
C
Wij eten patat.
D
Wij patat eten.
Slide 4 - Quiz
Welke zin is goed?
A
Hij is een stoere jongen.
B
hij is een stoere jongen
C
Hij is een stoere jongen
D
hij is een stoere jongen.
Slide 5 - Quiz
Welke zin is goed?
A
Zij is een lief meisje
B
Zij is een meisje lief.
C
zij lief is een meisje.
D
Zij is een lief meisje.
Slide 6 - Quiz
Maak een zin met deze woorden. werkwoord: ziet wie...?: de vrouw wat...?: het huis
Slide 7 - Open question
Maak een zin met deze woorden. werkwoord: krijgt wie...?: de man wat...?: een baby
Slide 8 - Open question
Maak een zin met deze woorden. werkwoord: wil wie...?: het kind wat...?: een hond
Slide 9 - Open question
En? Hoe ging het?
Als je het lastig vond, dan maak je de LessonUp nog een keertje. Het is belangrijk dat je het goed snapt! Als je weinig foutjes had, dan mag je LessonUp afsluiten.