This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 75 min
Items in this lesson
Welkom
Stijlregels en formuleren
Figuurlijk taalgebruik
Nederlands
Slide 1 - Slide
Lesprogramma
Bespreken huiswerk
Uitleg figuurlijk taalgebruik
Quiz figuurlijk taalgebruik
Tekstverbanden uitleg
Slide 2 - Slide
Huiswerk
Lezen fictie blz. 75-79 tekst 2
Paragraaf 2.3: blz. 86 maken opdr. 6, 7 en 8 (bij tekst 1)
Slide 3 - Slide
Leerdoelen
Aan het eind van deze les...
ken je de begrippen beeldspraak, figuurlijk taalgebruik, spreekwoorden en uitdrukkingen.
kun je figuurlijk taalgebruik in teksten herkennen en uitleggen.
kun je het verschil tussen spreekwoorden en uitdrukkingen herkennen en uitleggen.
kun je zelfstandig figuurljik taalgebruik op de juiste manier verwerken in teksten die je schrijft.
Slide 4 - Slide
Welke spreekwoorden en/of uitdrukkingen ken je?
Slide 5 - Mind map
Slide 6 - Video
Waarom figuurlijk taalgebruik?
In teksten kom je vaak zinnen met figuurlijke betekenis tegen.
Door dit toe te passen kan iemand iets op een sprekende manier verwoorden, teksten worden er sterker en aantrekkelijker van.
Om teksten goed te kunnen begrijpen, is het belangrijk om figuurlijk taalgebruik te herkennen.
Wanneer je zinnen met een figuurlijke betekenis letterlijk opvat, dan is het moeilijk om de tekst te begrijpen.
Slide 7 - Slide
Letterlijk of figuurlijk
LETTERLIJK TAALGEBRUIK
Men bedoelt precies dat wat er geschreven is.
FIGUURLIJK TAALGEBRUIK
Bij wijze van spreken: er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat.
Ook wel beeldspraak genoemd
Slide 8 - Slide
Voorbeeld
Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles.
LETTERLIJK
Er waren wel mensen bij de tennisles, maar geen kippen.
FIGUURLIJK
Er kwam helemaal niemand naar de gratis tennisles.
Slide 9 - Slide
Spreekwoorden
Een spreekwoord is onveranderlijk. Je gebruikt dus altijd dezelfde woorden in dezelfde volgorde.
Een spreekwoord is bovendien altijd een mededeling, geen vraag.
Meestal is een spreekwoord een algemene levenswijsheid. Het zou op een tegeltje kunnen staan.
Voorbeelden van spreekwoorden zijn: ‘Na regen komt zonneschijn’, ‘Boontje komt om zijn loontje’ en ‘Oost west, thuis best.’
Slide 10 - Slide
Uitdrukking
Je kan een uitdrukking veranderen van woordvolgorde.
Bijvoorbeeld: 'er als de kippen bij zijn' kun je veranderen in: Zij zijn er altijd als de kippen bij als het gratis is.
Slide 11 - Slide
Spreekwoord of gezegde? Verschil?
Als er een schaap over de dam is, volgen er meer.
Met de mond vol tanden staan.
Een zin met een vaste woordvolgorde.
Het stukje beeldspraak is geen hele zin, maar een paar woorden. Altijd zonder een werkwoord.
Slide 12 - Slide
Verschil spreekwoord/gezegde
Spreekwoord is vaste zin. Kun je niet veranderen.
Gezegde is een deel van een zin. Je moet er iets aan toevoegen.
Allebei figuurlijk bedoeld.
Slide 13 - Slide
Je wilt toch weten wat voor vlees je in de.....
A
kist hebt
B
kuip hebt
C
tas hebt
D
kast hebt
Slide 14 - Quiz
Twee handen op één..
A
buik
B
schouder
C
pruik
D
tafel
Slide 15 - Quiz
Dweilen met de kraan open.
Betekenis?
A
Werk verrichten zonder succes.
B
Het niet meer zien zitten.
C
Altijd maar bezig zijn.
D
Slide 16 - Quiz
Slapen als een..
A
marmot
B
vos
C
beer
D
neushoorn
Slide 17 - Quiz
Zo arm als een..
A
rat
B
luis
C
dode muis
D
kerkrat
Slide 18 - Quiz
Lees de tekst
Dit verhaal zuig ik uit mijn duim.
De twee vriendinnen Yvonne en Lynn kunnen meestal heel goed samen door één deur. Ze steunen elkaar door dik en dun.
Ze hebben ruzie als er een van de twee met het verkeerde been uit bed is gestapt. Dan is niets goed en maken ze van een mug een olifant. Gelukkig gaat dat snel voorbij en is alles weer koek en ei. De vriendinnen zitten niet bij elkaar onder de plak.
Slide 19 - Slide
zuig ik uit mijn duim
A
altijd, onvoorwaardelijk
B
goed met elkaar overweg kunnen
C
verzin
D
maken van niets een groot probleem
Slide 20 - Quiz
samen door één deur
A
altijd, onvoorwaardelijk
B
goed met elkaar overweg kunnen
C
is het gedaan, is het zover gekomen
D
maken van niets een groot probleem
Slide 21 - Quiz
door dik en dun
A
altijd, onvoorwaardelijk
B
met een slecht humeur de dag beginnen
C
is het gedaan, is het zover gekomen
D
maken van niets een groot probleem
Slide 22 - Quiz
met het verkeerde been uit bed gestapt
A
uit je hoofd weten
B
in een slechte bui zijn
C
is het gedaan, is het zover gekomen
D
maken van niets een groot probleem
Slide 23 - Quiz
maken van een mug een olifant
A
iemand respecteren hoe hij is
B
doen alsof je van niets weet
C
is het gedaan, is het zover gekomen
D
maken van niets een groot probleem
Slide 24 - Quiz
niet bij elkaar onder de plak zitten
A
iemand respecteren hoe hij is
B
niet de macht over elkaar hebben
C
is het goed tussen die twee
D
sterk overdrijven
Slide 25 - Quiz
Maak de uitdrukking af:
koek en ei __
A
eten
B
geven
C
zijn
D
hebben
Slide 26 - Quiz
Maak de uitdrukking af:
onder de plak __
A
schoonmaken
B
stoppen
C
plakken
D
zitten
Slide 27 - Quiz
Maak de uitdrukking af:
Een appeltje voor de dorst ___
A
kennen
B
geven
C
eten
D
hebben
Slide 28 - Quiz
Maak de uitdrukking af:
Een oogje in het zeil __
A
houden
B
geven
C
varen
D
meten
Slide 29 - Quiz
Maak de uitdrukking af:
Iets op je duimpje __
A
kennen
B
geven
C
zuigen
D
meten
Slide 30 - Quiz
Maak de uitdrukking af:
Doen alsof je neus __
A
snuit
B
kriebelt
C
bloedt
D
niest
Slide 31 - Quiz
Maak de uitdrukking af:
Uit je duim __
A
komen
B
zuigen
C
kennen
D
meten
Slide 32 - Quiz
Maak de uitdrukking af:
Door de mand __
A
kennen
B
stoppen
C
vallen
D
hangen
Slide 33 - Quiz
Begrippen
Tekstverband: verband tussen woorden, zinnen en alinea's.
Signaalwoorden: Woorden die de schrijver gebruikt om de relatie tussen de woorden (of zinnen of alinea's) aan te geven.
Slide 34 - Slide
Opsommend tekstverband
Geeft een opsomming tussen woorden, zinnen of alinea's aan.
Signaalwoorden: en, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens
Slide 35 - Slide
Voorbeeld opsommend verband
Welke signaalwoorden zie je? Schrijf ze op in je schrift.
Henkie heeft goed zijn best gedaan voor de toets. Hij heeft zijn huiswerk gemaakt en hij heeft het nagekeken. Bovendien heeft hij zijn vragen gesteld. Daarnaast is hij ruim op tijd begonnen met het leren van de lesstof. Ten slotte heeft hij een oefentoets gemaakt.
timer
1:00
Slide 36 - Slide
Henkie heeft goed zijn best gedaan voor de toets. Hij heeft zijn huiswerk gemaakt en hij heeft het nagekeken. Bovendien heeft hij zijn vragen gesteld. Daarnaast is hij ruim op tijd begonnen met het leren van de lesstof. Hij heeft ten slotte een oefentoets gemaakt.
Slide 37 - Slide
Tijdsvolgorde
Voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger.
Slide 38 - Slide
Tegenstellend verband
Geeft een tegenstelling aan tussen woorden, zinnen of alinea's.
Signaalwoorden: maar, echter, toch, daarentegen, integendeel, etc.
Slide 39 - Slide
Oefenen
Je gaat straks een tekst lezen.
Welk tekstverband zie je daar veel in terug? Welke bijbehorende signaalwoorden zie je hiervoor? Schrijf deze in je schrift.
Slide 40 - Slide
www.kidsweek.nl
Slide 41 - Link
Moeilijke woorden
Lees het artikel nu nog een keer.
Markeer minimaal 3 moeilijk(st)e woorden en schrijf deze op in je schrift.
Overleg met je buurman/buurvrouw wat deze woorden zullen betekenen. Probeer de betekenis uit de context te halen.
Kom je er niet uit? Gebruik dán pas het online woordenboek.