Trabitour GHA 2, Kap.10 herhalen naamvallen- les 1

Willkommen, heute ist Donnerstag 
der 9. Februar 2023
1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Willkommen, heute ist Donnerstag 
der 9. Februar 2023

Slide 1 - Slide

Lernziel(e)

  • Weet  ik hoe ik de grammatica uit de eerdere lesboeken kan toepassen.




Slide 2 - Slide

Programm 

1.   Was haben wir in der letzten Stunde besprochen? 
2.  Kapitel 10, de naamvallen van Duits herhalen
3.  Opdrachten maken. 

Slide 3 - Slide

Was haben wir in der letzten Stunde gemacht?
Was haben wir in der letzten Stunde gemacht?

Slide 4 - Slide

Grammatica opdracht 3.3
* naamvallen 1 t/m 4
* voorzetsel die horen bij naamval 1 t/m 4

Slide 5 - Slide

Naast de naamvallen heb je ook nog voorzetsels
Het bepalen van naamvallen doe je door het ontleden van de zin:

- 1e naamval = Onderwerp (wie/wat + gezegde)

- 2e naamval = Bezit ('van' voor het zinsdeel kunnen zetten)

- 3e naamval = Meewerkend Voorwerp (voor het zinsdeel 'aan' of
                            'voor' kunnen zetten)

- 4e  naamval = Lijdend Voorwerp (wie/wat + gezegde +
                            Onderwerp)
                        
   









Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Sleep de voorzetsel naar de juiste categorie.
3e naamval
4e naamval
keuzevoorzetsel
aus
durch
mit
vor
für
in
nach
ohne
gegen
hinter
neben
bei
von
um
auf
an
entlang

Slide 9 - Drag question

Slide 10 - Slide

Stap 1:  
Je zoekt in de zin of er voorzetsels instaan, die een naamval afdwingen.

  • Is het een voorzetsel uit de 3e naamval?
  • Is het een voorzetsel uit de 4e naamval?

Slide 11 - Slide

Stap 2: 
Je zoekt of er een keuzevoorzetsel in de zin staat?

  • Kun je antwoord geven op de vraag wann? -> 3e naamval
  • Kun je antwoord geven op de vraag wo? -> 3e naamval
  • Kun je antwoord geven op de vraag wohin? -> 4e naamval
  • Heb je geen antwoord op bovenstaande vragen, dan krijgen auf / über de 4e naamval en de rest de 3e naamval.


Slide 12 - Slide

Stap 3: 

Als je geen voorzetsel en geen keuzevoorzetsel ziet staan, dan zul je de zin moeten ontleden om te bepalen welke naamval je moet invullen.

Slide 13 - Slide

Keuzevoorzetsels 3e & 4e naamval

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Deze voorzetsels horen bij de 3e naamval:
A
aus, bei, in, von, um
B
aus, an, bei, in, für
C
aus, bei, mit, nach, zu
D
an, aus, hinter, seit, in

Slide 16 - Quiz

Deze voorzetsels horen bij de 4e naamval:
A
durch, für, aus, in
B
durch, für, ohne, bis
C
durch, für, ohne, in
D
durch, an, zu, bei

Slide 17 - Quiz

Deze voorzetsels horen bij de keuzevoorzetsels:
A
an, auf, aus, gegen
B
an, auf, hinter, von
C
an, auf, entlang, mit
D
an, auf, hinter, vor

Slide 18 - Quiz

Keuzevoorzetsel: wanneer krijg je 3e naamval?
A
waar en waarheen
B
wanneer en waarheen
C
waar en wanneer

Slide 19 - Quiz

Keuzevoorzetsel: wanneer krijg je 4e naamval?
A
waar en waarheen
B
wanneer en waarheen
C
waarheen en beweging

Slide 20 - Quiz

An die Arbeit
1. Maken: Kapitel 10, 
                  Aufgabe 4.4 + 10.2 (Grammatik)
                                            
2. Overschrijven Wörterliste B, K10, S. 21
     

Slide 21 - Slide

Hausaufgaben für nächste Woche, Kapitel 3

1.  Leren: theorie Hf 10, 1 t/m 5 (S. 18/19)

2. Maken:  Kapitel 10, Aufgabe 4.4 (Grammatik)
                                            Aufgabe 10.2 (Grammatik)
3. Overschrijven Wörterliste B,  K10, S. 21
     

Slide 22 - Slide