2. Elektrische stroom deel 1

 2.Elektrische stroom - Deel 1
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

 2.Elektrische stroom - Deel 1

Slide 1 - Slide

Herhaling statische elektriciteit

Slide 2 - Slide

Wat moet je met twee voorwerpen (bijv. Een PVC-buis en een wollen doek) doen om deze elektrisch te laden?

Je kunt een voorwerp een elektrische lading geven (positief of negatief laden) door twee voorwerpen………

Slide 3 - Open question

Juist/onjuist

Je kunt een voorwerp een positieve lading (+) geven door protonen (+) toe te voegen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quiz

Opdracht 1 Lading
Wat gebeurt er met elektroscoop A en B wanneer je deze verbindt met een geleidende draad (bijvoorbeeld een koperdraad)? 

Benoem in je antwoord of er deeltjes zijn die zich verplaatsen, zo ja welke deeltjes zijn dit dan en welke kant bewegen deze deeltje dan op van A naar B of van B naar A? Noteer je antwoord in je schrift. (Paragraaf 2 lading opdracht 1)

Slide 5 - Slide

Uitwerking opdracht Lading
Elektronenstroom 
van A naar B
A en B ongelijke ladingen
A en B neutraal
De elektroscopen zijn niet 
(Geleidend) met elkaar verbonden
De elektroscopen worden nu
Geleidend met elkaar verbonden
De elektronen (-) hebben zich via de geleidende draad  kunnen verplaatsen van de plaats met een overschot aan elektronen (-) naar de plaats met een tekort aan elektronen (+)

Slide 6 - Slide

Paragraaf 2 elektrische stroom
filmpje (klik op de ster)
Paragraaf 2 stroomsterkte

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Lading en stroomsterkte
ALLEEN VWO

Slide 10 - Slide

U, I, Q en R
Spanning (U) - Volt (V) - Voltmeter
U
Stroomsterkte (I) - Ampère (A) - Ampèremeter
I
Lading (Q) - Coulomb (C) - Elektroscoop
Q
Weerstand (R) - Ohm (Ω) - Ohmmeter

R
Neem de afkortingen van de grootheden en eenheden over in je schrift.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Stroomsterkte omrekenen

Slide 13 - Slide

Opdracht 2 stroomsterkte omrekenen
Neem de opdracht over in je schrift (opdracht 2 stroomsterkte omrekenen) en noteer de antwoorden. Op de volgende dia kun je bekijken of je het goed hebt gedaan!

Slide 14 - Slide

Uitwerking opdracht 2 stroomsterkte omrekenen
Kijk jouw antwoorden na.

                       En...? 

Goed gegaan? Mooi zo!  
Ging het niet zo goed? vraag om hulp!

Slide 15 - Slide

Symbolen schakelschema
Neem de symbolen over in je aantekenschrift!
Leer deze zo snel mogelijk uit je hoofd!

Slide 16 - Slide

Opdracht 3 schakeling tekenen
1
2
Je ziet links onder een afbeelding van een schakeling.
Je kunt deze schakeling eenvoudiger voorstellen door deze na te tekenen met symbolen, men noemt dit een schakelschema.

--> Probeer eerst zelf het juiste schakelschema te tekenen in je schrift. 
--> Teken eerst het juiste symbool voor de batterij en volg vanuit daar de snoeren naar de andere onderdelen. 
--> Verbind de onderdelen in een schakelschema altijd middels rechte lijnen!
Je kunt onder knop 1 de benodigde symbolen en onder knop 2 het juiste antwoord vinden.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Serieschakeling
1
2

Slide 20 - Slide

Parallelschakeling
1
2

Slide 21 - Slide


Teken een schakelschema met de juiste symbolen waarin één batterij een één lampje is opgenomen, en een Voltmeter en een Ampèremeter, die de spanning over en de stroom door het lampje kunnen meten. Lever een foto van je resultaat in.

Slide 22 - Open question

Opdracht 4 stroomsterkte meten
Zoals je inmiddels weet verdeelt de stroomsterkte bij een parallelschakeling over de verschillende takken. Zet de letters A t/m D onder elkaar in je schrift. Bepaal hoe groot de stroom is bij iedere stroommeter en noteer achter iedere letter de juiste waarde voor de stroomsterkte. Op de volgende dia kun je kijken of jouw antwoorden juist zijn.

Stroommeter A meet ………A
Stroommeter B meet ………A
Stroommeter C meet ……….A
Stroommeter D meet ……….A

Slide 23 - Slide

Uitwerking opdracht 4 stroomsterkte meten
Bij de splitsting van A en C komt er 1,0 A aan.

In de tak van C is de stroom overal gelijk (serie) dus de daar rechts aangegeven 0,6 A. In de tak van A gaat dus 'de rest' en wel 0,4 A. 

Deze stroom loopt in heel de tak (serie) dus ook bij B.

Bij D zijn de twee stromen weer bij elkaar in vind je de hoofdstroom van 1,0 A weer terug.

Slide 24 - Slide

Opdracht 5 stroomsterkte bepalen
Zoals je inmiddels weet verdeelt de stroomsterkte bij een parallelschakeling over de verschillende takken. Elk lampje is hetzelfde.

A) Bepaal hoe groot de stroom is die door ieder lampje stroomt. De totale stroomsterkte die bij de batterij gemeten wordt is 1,2  A.

B) Welk lampje / welke lampjes branden het felst?


Slide 25 - Slide

Uitwerking opdracht 5 stroomsterkte bepalen
Bij lampje 1 en 2 zijn er 2 (identieke) mogelijkheden voor de stroom, de 1,2 A wordt dus precies door de helft gesplitst in 0,6 A elk. 

In de draad tussen de twee groepen lampjes komt de stroom weer samen en is dus weer 1,2 A.

Bij lampje 3, 4 en 5 gaat het om 3 mogelijkheden, dus krijgt elk lampje 0,4 A. Omdat het om dezelfde lampjes gaat, zullen de lampjes met de meeste stroom, het felst branden. In dit geval lampje 1 en 2.
LET OP: stroom splitst niet altijd precies in 2-en of 3-en. Dit geldt alleen als elke tak / lampje precies hetzelfde is. Wanneer lampje 1 bijv. meer weerstand had gehad dan lampje 2, had de verdeling daar 0,4 A en 0,8 A kunnen zijn.

Slide 26 - Slide

Lever hier een foto van je aantekeningen / samenvatting van deze les in.
-Begrip 'elektrische stroom'
-Betekenis U, I, Q en R
-Stroomsterkte omrekenen
-Serie- en parallelschakelingen
-Volt- en Ampèremeters

Slide 27 - Open question

a. Heb je alles van deze les begrepen?
b. Zijn er onderdelen van deze les die je nog niet zo
goed begrijpt of waar je meer uitleg voor nodig hebt?
c. Heb je nog tips of suggesties voor deze les?

Slide 28 - Open question

Verwerkingsopgaven 2. Elektrische stroom deel 1

Slide 29 - Slide

2.1 
Elk voorwerp bevat zowel positieve als negatieve lading.

a. Wat kun je zeggen over de hoeveelheden positieve en negatieve lading A ls het voorwerp neutraal is?
b. Wat kun je zeggen over de hoeveelheden positieve en negatieve lading als het positief geladen is?
c. Kun je aan de uitslag van een elektroscoop zien of deze positief of negatief geladen is?

2.2
a. Wat weet je van de spanning bij een parallelschakeling?
b. Wat weet je van de stroom bij een serieschakeling?
c. Wat weet je van de spanning bij een serieschakeling?
d. Wat weet je van de stroom bij een parallelschakeling? 

Slide 30 - Slide

2.3
Juist/Onjuist

a. De elektrische stroom (I) beweegt volgens afspraak van de pluspool naar de minpool van de batterij.
b. Een elektronenstroom heeft dezelfde richting als de elektrische stroom (I).
2.4
a. Teken het schakelschema van de elektrische schakeling hiernaast. Gebruik daarbij de juiste symbolen. 

(Bedenk dat een spanningsbron, een schakelaar en een lampje slechts twee aansluitpunten hebben. Per aansluitpunt kan je meerdere draden aansluiten)

b. Welk(e) lampje(s) kun je met de schakelaar aan en uit doen?

Slide 31 - Slide

2.5
Teken het schakelschema van hiernaast over, maar neem daarin een A-meter op die de stroom door lampje 3 meet en neem daarin een voltmeter op die de spanning over lampje 3 meet.




2.6
Bekijk de schakeling van hiernaast. Alle lampjes zijn gelijk.
a. Welk(e)lampje(s)brandt/branden het felst en waarom?
b. Welk(e)lampje(s)brandt/branden het zwakst en waarom?

Slide 32 - Slide

Je kunt hier je antwoorden van de verwerkingsopgaven inleveren.

Slide 33 - Open question

Antwoorden paragraaf 2 stroomsterkte

1A.) Wanneer een voorwerp in zijn geheel neutraal is, dan is het aantal protonen (positief geladen deeltjes) is even groot als het aantal elektronen (negatief geladen deeltjes).

B.) Wanneer een voorwerp een positieve lading heeft, dan bevat het voorwerp minder elektronen (negatief geladen deeltjes) dan protonen (positief geladen deeltjes). Een positief geladen voorwerp telt dus meer + dan - deeltjes.

C.) nee, je kunt niet aan de uitslag van een elektroscoop zien of een voorwerp positief of negatief geladen is. Een elektroscoop slaat namelijk in beide gevallen uit. (Positieve lading: flapjes uit elkaar, negatieve lading: flapjes uit elkaar, neutrale lading: pootjes tegen elkaar aan).

Slide 34 - Slide