hefbomen en katrollen oefenopgaven

Hefbomen en katrollen
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Hefbomen en katrollen

Slide 1 - Slide

De eenheid van kracht is
A
meter
B
F
C
Newton
D
power

Slide 2 - Quiz

Wat is het symbool van de grootheid kracht?
A
K
B
F
C
N
D
kg

Slide 3 - Quiz

Wat is de eenheid van moment?
A
Newton
B
meter
C
Newtonmeter
D
Newton per meter

Slide 4 - Quiz

Hoeveel kracht is er nodig om 1 kilogram op te tillen ?
A
9,81 N
B
981 N
C
10 N
D
100 N

Slide 5 - Quiz

Een hefboom heeft in natuurkundige beschrijving de volgende items. Welke hoort er niet bij?
A
Draaipunt
B
Kracht
C
Massa
D
Arm

Slide 6 - Quiz

Om bij een hefboom evenwicht te krijgen moet:
A
De kracht met de klok mee gelijk zijn aan de andere kracht met de klok mee.
B
Het krachtmoment met de klok mee gelijk zijn aan het krachtmoment tegen de klok in
C
De massa aan beide zijden gelijk zijn.
D
Geen van bovenstaande antwoorden.

Slide 7 - Quiz

Met welke formule bereken je de grootte van het moment?
A
M links = M rechts
B
M = F x l
C
W links = W rechts
D
W = F x s

Slide 8 - Quiz

Waar staat een moment voor in de natuurkunde?
A
Hoeveel kracht ergens op staat
B
Een korte tijd
C
Hoe graag iets wilt draaien
D
Hoeveel afstand er tussen twee punten zit

Slide 9 - Quiz

De arm van de werkkracht is 4x zo klein als die van de spierkracht. De spierkracht is dus:
A
4x zo groot als de werkkracht
B
4x zo klein als de werkkracht
C
2x zo groot als de werkkracht
D
2x zo klein als de werkkracht

Slide 10 - Quiz

Aan een hefboom hangt op 25 cm van het draaipunt een massablokje van 30 gram. Hoe ver moet je een massablokje van 15 gram hangen aan de andere kant voor evenwicht?
A
Op een afstand kleiner dan 25 cm
B
Ook op 25 cm
C
Op een afstand groter dan 25 cm
D
Ik weet het niet

Slide 11 - Quiz

Aan een hefboom hangt op 15 cm van het draaipunt een massablokje van 50 gram. Hoe ver moet je een massablokje van 30 gram hangen aan de andere kant voor evenwicht?
A
Op 20 cm
B
Op 25 cm
C
Op 30 cm
D
Het goede antwoord staat er niet bij

Slide 12 - Quiz

Een kracht van 750N grijpt loodrecht aan op een hefboom. De arm is 3780mm. Hoe groot is het krachtmoment?
A
3215 Nm
B
2780 Nm
C
2835 Nm
D
2935 Nm

Slide 13 - Quiz

Een balk die om een scharnierpunt kan draaien, ondervindt meestal een kracht bij dit scharnierpunt.
A
het moment van deze kracht is groter dan 0Nm
B
het moment van deze kracht is kleiner dan 0Nm
C
het moment van deze kracht is 0Nm
D
je kunt niet weten hoe groot het moment van deze kracht is

Slide 14 - Quiz

Wat is de werking van een vast katrol
A
het veranderen van de richting van de kracht
B
het halveren van de kracht
C
het verdubbelen van de kracht
D
er gebeurt niets

Slide 15 - Quiz

Een verhuizer gebruikt een vaste katrol om een last van 800 N omhoog te hijsen over een afstand
van 6 m.
Wat is het voordeel van zo'n vast katrol?
A
Dan hoeft hij maar met 400 N aan het touw te trekken.
B
Dan hoeft hij minder arbeid te verrichten
C
Het is gemakkelijker om het touw naar beneden te trekken dan de kist omhoog.
D
Hij hoeft dan maar 3m touw in te halen.

Slide 16 - Quiz

Een takel telt 5 touwen.
Wat kun je zeggen over de benodigde spierkracht?
A
Er gebeurt niets
B
De spierkracht wordt omgekeerd aan de werkkracht
C
De spierkracht wordt 5x groter dan de werkkracht
D
De spierkracht wordt 5x kleiner dan de werkkracht

Slide 17 - Quiz

Wat is de kracht benodigd bij 5?
1
2
3
4
5
A
4
B
6
C
8
D
12

Slide 18 - Quiz

Het draaipunt zit bij punt
A
P
B
Q
C
R

Slide 19 - Quiz

Het moment van de spierkracht is
A
0,46 Nm
B
0,56 Nm
C
52 Nm
D
5,7 Nm

Slide 20 - Quiz

Bereken de werkkracht

Slide 21 - Open question

De kruiwagens zijn identiek.
In welke situatie moet het poppetje de minste kracht uitoefenen?
A
situatie 1
B
situatie 2
C
maakt niets uit

Slide 22 - Quiz

leg je keuze uit

Slide 23 - Open question

In welke situatie is de kruiwagen het handigst beladen?
A
situatie 1
B
situatie 2
C
situatie 3

Slide 24 - Quiz

Bereken d.
Geef je alleen je antwoord met eenheid. Rond af op 3 cijfers.

Slide 25 - Open question

Bereken a.
Geef je alleen je antwoord met eenheid. Rond af op 2 cijfers.

Slide 26 - Open question

Bereken a.
Geef je alleen je antwoord met eenheid. Rond af op 2 cijfers.

Slide 27 - Open question

bronnen

Roel Hendriks

LessonUp

Slide 28 - Slide