THV2B leçon 3

Bonjour
1 / 25
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Bonjour

Slide 1 - Slide

Programme 
pour la leçon 3
        Aujourd'hui (=vandaag) :
  • huiswerk overhoren
  • Corriger l'exercice E page 3
  • Pratiquer les dialogues 1 + 2
  • de bezittelijke voornaamwoorden
mercredi 25 janvier

Slide 2 - Slide



"Huiswerk overhoren"
dans le cahier

Slide 3 - Slide

Corrigé exercice E page 3
  • 1. vous avez
  • 2. j’habite
  • 3. tu as
  • 4. est
  • 5. adore
  • 6. tu aimes
  • 7. vont
  • 8. prennent
  • 9. vous êtes
  • 10. nous sommes
  • 11. nous avons
  • 12. prend
  • 13. tu prends
  • 14. je vais
  • 15. j’ai – je prends

Slide 4 - Slide

Supplément
  1. Dialogue 1 page 8
  2. Dialogue 2 page 9

Slide 5 - Slide

De bezittelijke voornaamworden (1)

Slide 6 - Slide

Weet jij wat een bezittelijk voornaamwoord is in het Nederlands?

Slide 7 - Slide

Vul de tabel (supplément, p.4)

Slide 8 - Slide

Vul de tabel (supplément, p.4)

Slide 9 - Slide

 
  • Hij is mijn broer. => Il est mon frère.
  • Waar is jouw zus ? => Où est ta soeur ?

In tegenstelling tot wat we gewend zijn heeft het bezittelijk voornaamwoord geen betrekking op het geslacht van de bezitter maar juist op het bezit zelf:

Slide 10 - Slide

 
  • Hij is mijn broer. => Il est mon frère.
  • Waar is jouw zus ? => Où est ta soeur ?

In tegenstelling tot wat we gewend zijn heeft het bezittelijk voornaamwoord geen betrekking op het geslacht van de bezitter maar juist op het bezit zelf:
In het Frans past het bezittelijk voornaamwoord zich aan het geslacht en de hoeveelheid van het zelfstandig naamwoord aan.

Slide 11 - Slide

 
  • Hij is mijn broer. => Il est mon frère.
  • Waar is jouw zus ? => Où est ta soeur ?

In tegenstelling tot wat we gewend zijn heeft het bezittelijk voornaamwoord geen betrekking op het geslacht van de bezitter maar juist op het bezit zelf:
  • Hij is mijn broer. => Il est MON frère.
  •  Waar is jouw zus ? => Où est TA soeur
  • Zij houdt van haar ouders. => Elle aime SES parents

In het Frans past het bezittelijk voornaamwoord zich aan het geslacht en de hoeveelheid van het zelfstandig naamwoord aan.

Slide 12 - Slide

Zijn/haar
Ahmed mange __ dessert préféré (m.)

  • sa = vrouwelijk
  • ses = meervoud
Il parle avec __ mère.
Sophie cherche __ père.
Elle joue avec __ soeur.
Laura aime regarder des films avec __ copains.
  • son = mannelijk

Slide 13 - Drag question

Zijn/haar
  • son = mannelijk
  • sa = vrouwelijk
  • ses = meervoud
  • Ahmed mange son dessert préféré.
  • Il parle avec sa mère.
  • Sophie cherche son père.
  • Elle joue avec sa soeur.
  • Laura aime regarder des films avec ses copains

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Het bezittelijk voornaamwoord past zich aan aan het geslacht en de hoeveelheid van het zelfstandige naamwoord.

Slide 16 - Slide

LET OP
Je mag nooit twee klinkers achter elkaar hebben (bots!). 
Als een woord begint met een klinker (of stomme 'h'), dan wordt in het enkelvoud 'ma - ta - sa' veranderd in 'mon - ton - son'.
Exemple: 
ma équipe => mon équipe
ta amie => __ amie
sa école => __ école

!

Slide 17 - Slide

Supplément
  • Fais l'exercice F page 4
  • Fais l'exercice G page 4
*f. = féminin = vrouwelijk
*m. = masculin = mannelijk
timer
5:00

Slide 18 - Slide

Exercice F
  • 1. ton
  • 2. ses
  • 3. mes – ma
  • 4. tes – ton
  • 5. mes – ma
  • 6. sa
  • 7. son
  • 8. mon

Exercice G
  • 1. sa mamie / sa grand-mère
  • 2. mon ami / mon copain
  • 3. ta soeur
  • 4. son portable
  • 5. ses parents
  • 6. ma voiture
  • 7. mon oncle et ma tante
  • 8. sa mère

Slide 19 - Slide

De bezittelijke voornaamworden (2)

Slide 20 - Slide

Vul de tabel (supplement, p.5)

Slide 21 - Slide

Vul de tabel (supplement, p.5)

Slide 22 - Slide

Supplément
  • Fais l'exercice H page 5
  • Fais l'exercice I page 5

timer
5:00

Slide 23 - Slide

Exercice H
  • 1. leurs
  • 2. notre
  • 3. votre
  • 4. vos
  • 5. sa – leur
  • 6. nos

Exercice I
  • 1. vos devoirs
  • 2. leurs livres
  • 3. notre école / notre collège
  • 4. votre portable
  • 5. leurs amis / leurs copains
  • 6. leur équipe
  • 7. notre maison
  • 8. vos amis / vos copains

Slide 24 - Slide

Devoirs 
Apprendre (=leren):
  •  Supplément: p. 4 + 5
  • Quizlet voca 0-2 




Slide 25 - Slide