Ch 1 - les 2

1 / 25
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Chapitre 1
  • Ik ken woorden die te maken hebben met vakantie, landen en het weer.
  • Ik kan de passé composé gebruiken.
  • Ik kan vertellen wat ik tijdens mijn vakantie heb gedaan.
  • Ik kan de juiste bezittelijke voornaamwoorden gebruiken in het Frans.


       Toets: dinsdag 14 juni



Slide 2 - Slide

Qu'est-ce qu'on va faire?
  • Vocabulaire
  • Parler
  • Devoirs
  • Passé Composé
  • Regarder
  • Lire

Slide 3 - Slide

Vocabulaire

10 minuten
Slim Stampen
WRTS
Uit je boek
...

A B (+E)


Slide 4 - Slide

Vocabulaire

E

Lis les mots
Écoute bien
Répète-les


Slide 5 - Slide

Parler


Cherche quelqu'un qui...

Slide 6 - Slide

Devoirs

page 26
exercice  10ab + 11bcd



Slide 7 - Slide

passé composé

Slide 8 - Slide

passé composé = v.t.t.
Ik heb gelopen.
Mijn vader heeft gevoetbald.
Mijn broer is naar Engeland gegaan.

Slide 9 - Slide

voltooid deelwoord
parler     ->      parlé                               donner     ->   donné
praten              gepraat                          geven               gegeven

                               REGEL:    werkwoord   -  er   +  é  

Slide 10 - Slide

hulpwerkwoord
Om de passé composé te kunnen vormen heb je het hulpwerkwoord  avoir  nodig.
   
    Ik heb een nieuwe fiets gekocht.

Slide 11 - Slide

avoir
j'ai
tu as
il/elle/on a
nous avons
vous avez
ils/elles ont

Slide 12 - Slide

passé composé
De passé composé bestaat uit drie delen:
persoonlijk voornaamw.  +  hulpwerkwoord + voltooid deelw. 

j'ai parlé
tu as donné
nous avons mangé

Slide 13 - Slide

avoir/être/faire
avoir (hebben)    ->     eu (gehad)
être (zijn)               ->     été (geweest)
faire (doen)           ->     fait  (gedaan)

Wat is er 'raar' (anders) aan onderstaande zin?
J'ai été à Amsterdam.  

Slide 14 - Slide

(visiter) Nous ... Paris.

Slide 15 - Open question


Ik heb gevoetbald.
A
Je fait du foot.
B
J'ai fais du foot.
C
J'ai fait du foot.
D
J'ai faire du foot.

Slide 16 - Quiz

(regarder) Tu ... la télé?

Slide 17 - Open question

(passer) Vous ... de bonnes vacances?

Slide 18 - Open question

(être) J' ... à Paris.

Slide 19 - Open question

Slide 20 - Slide

Faire - 10 min.
Page 32-34
Exercice 16 + 17abc

Slide 21 - Slide

Regarder

Page 38
Exercice 20  + 21a

Slide 22 - Slide

Lire

Page 41
Texte F

Slide 23 - Slide

Phrases-Clés
Page 31-33
Exercice 16 + 17abc

Slide 24 - Slide

devoirs
leren woorden/zinnen A + B + E (blz 50/51) 
+ grammatica D (blz 53)

Slide 25 - Slide