Ontwikkeling kind en jongere

Aandoeningen en ziektes
1 / 48
next
Slide 1: Slide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Aandoeningen en ziektes

Slide 1 - Slide

Zorg in Nederland
Professionele zorg: Door mensen die ervoor geleerd hebben en ervoor betaald krijgen

Mantelzorg: Mensen uit de omgeving van de patiënt die helpen, zoals familie en vrienden

Zelfzorg: Zorg die de patiënt zichzelf geeft. 

Slide 2 - Slide

Eerste- en tweedelijnszorg
Eerstelijnszorg: Zorg waar je je zelf voor kan aanmelden, bv de tandarts, huisarts, apotheek, consultatiebureau

Tweedelijnszorg: Zorg waar je een doorverwijzing voor nodig hebt, bv een specialist in het ziekenhuis, revalidatie. 

Slide 3 - Slide

Intramuraal of extramuraal
Intramurale zorg: Zorg in een instelling, zoals een verpleeghuis, verzorgingshuis of ziekenhuis

Extramurale zorg: Zorg buiten een instelling, bijvoorbeeld thuiszorg

Slide 4 - Slide

Soorten ziektes
Infectiesziektes: Ontstaat na besmetting met een ziekteverwekker zoals bacterie of virus

Auto-immuunziektes: Het lichaam valt, zonder reden, eigen lichaamscellen aan.

Welvaartziektes: Ziekts die ontstaan doordat er veel/zeer veel geld/ voeding= welvaart is


Slide 5 - Slide

Aandoeningen en ziektes
Te herkennen aan symptomen: kenmerken die horen bij een ziekte.
De arts stel een diagnose: Hij bepaald welke ziekte iemand heeft
De arts kan advies geven:
- een behandelplan medicijnen op recept uitschrijven
- maar ook: preventief advies om ziektes te voorkomen

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

acuut of chronisch?
Acute ziekte:
Ontstaat plotseling op, kan ook weer genezen.

Chronische ziekte:
Ontstaat vaan geleidelijk, vaak moeilijk/niet te genezen

Slide 17 - Slide

Toedieningsmethodes medicijnen
Oraal: Via de mond
Rectaal: Via de anus
Druppelen: bv oogdruppels
Injecteren: bv Vaccinatie
Inhaleren: bv puffer astma
Verstuiven: bv neusspray
Via de huid: bv nicotinepleister

Slide 18 - Slide

Organiseren van activiteiten voor verschillende doelgroepen

Slide 19 - Slide

Baby
peuter
kleuter
schoolkind
puber
0-1 jaar
2-4 jaar
6-12 jaar
12-21 jaar
4-6 jaar

Slide 20 - Drag question

Leeftijdsgroepen
0-1                baby
1-2                dreumes
2-4               peuter
4-6               kleuter
6-12              schoolkind
12-21            puber/adolescent
60 - 80        oudere
80 en           ouder  bejaard

Slide 21 - Slide

De ontwikkeling van de taal is een voorbeeld van
A
de cognitieve ontwikkeling
B
de sociaal-emotionele ontwikkeling
C
ontwikkeling van de fijne motoriek
D
ontwikkeling van de grove motoriek

Slide 22 - Quiz

Leren te wachten op je beurt bij een bordspel is een voorbeeld van
A
de cognitieve ontwikkeling
B
de sociaal-emotionele ontwikkeling
C
ontwikkeling van de fijne motoriek
D
ontwikkeling van de grove motoriek

Slide 23 - Quiz

Leren om te fietsen op een driewieler is een voorbeeld van
A
de cognitieve ontwikkeling
B
de sociaal-emotionele ontwikkeling
C
ontwikkeling van de fijne motoriek
D
ontwikkeling van de grove motoriek

Slide 24 - Quiz

Kraaltjes leren rijgen aan een draad is een voorbeeld van
A
de cognitieve ontwikkeling
B
de sociaal-emotionele ontwikkeling
C
ontwikkeling van de fijne motoriek
D
ontwikkeling van de grove motoriek

Slide 25 - Quiz

Bij het organiseren van een activiteit houd je rekening met
Wat een deelnemer kan

Wat en deelnemer nog niet kan maar wat je wilt aanleren/ontwikkelen

Wat een deelnemer voor interesse heeft

Slide 26 - Slide

Soorten ontwikkelingen stimuleren
Cognitieve/geestelijke/psychische ontwikkeling: Willen, motivatie, taalontwikkeling, persoonlijke ontwikkeling (wie ben ik?)

Sociaal-emotionele ontwikkeling: Omgang met anderen.

Lichamelijke ontwikkeling: Groei en bewegen
- Fijne motoriek: Fijne beweging
- Grove motoriek: Grote bewegingen

Slide 27 - Slide

Je hebt het over een verticale groep op een kinderdagverblijf als de kinderen
A
verschillende activiteiten leuk vinden
B
allemaal naar dezelfde school doorstromen
C
op hetzelfde moment moeten eten, spelen en slapen
D
verschillende leeftijden hebben

Slide 28 - Quiz

Doelgroepen
Verticaal: Verschillende leeftijden
Horizontaal: Ongeveer dezelfde leeftijd

Homogeen: Groep met dezelfde kenmerken
Heterogeen: Groep met verschillende kenmerken

Slide 29 - Slide

Een voorbeeld van een competitieve activiteit is
A
strijkkralen leggen
B
winkeltje spelen
C
een voedbalwedstrijd
D
fietsen

Slide 30 - Quiz

Soorten activiteiten
Stimuleren verschillende verschillende ontwikkeling

Creativiteit
Competitiviteit
Fijne/grove motoriek
Educatieve ontwikkeling

Slide 31 - Slide

Observeren en rapporteren
Bijvoorbeeld om ontwikkeling te volgen van een deelnemer

Objectief:
Feiten weergeven, je kan hier niet over van mening verschillen

Subjectief: Eigen mening, dingen waar je over van mening kan verschillen (snel, klein, vaak, weinig etc.)

Slide 32 - Slide

Pien wil niet meedoen met knutselen. Wat is een goed manier om haar te motiveren?
A
je zegt: als je het doet, krijg je snoepje.
B
je zegt: flauw hoor, dan doe ik het zelf wel!
C
Je biedt aan om samen een begin te maken
D
Je vraagt, waarom ze niet wil knutselen

Slide 33 - Quiz

Motiveren
Wil iemand niet meedoen? Vraag eerst waarom niet.

Stem je motivatie daarna af op
-  het antwoord 
- waar de persoon positief door gestimuleerd wordt

Motiveer op een positieve manier; niet omkopen of dreigen 
Maak duidelijk wat het de prsoon oplevert

Slide 34 - Slide

Voeding

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Let verder op:
Weinig vet, en liefst vloeibare/ smeerbare vetten
Weinig zout
Geen/weinig (toegevoegde) suikers
Gevarieerd eten
Veel vezels (o.a. volkorenproducten)
Weinig bewerkt

Slide 37 - Slide

Aandoeningen en ziektes

Slide 38 - Slide

Een persoon heeft een hangende mondhoek en verlamde arm aan de rechterkant. Dit zijn kenmerken van:
A
diabetes
B
een hartinfarct
C
een beroerte/ CVA
D
decubitus

Slide 39 - Quiz

Wat is een ziekte van de luchtwegen?
A
Beroerte/CVA
B
Multiple Sclerose
C
Ziekte van Parkinson
D
COPD

Slide 40 - Quiz

Wat is een chronische aandoening?
A
Griep
B
Hartinfarct
C
De ziekte van Parkinson
D
Voedselvergiftiging

Slide 41 - Quiz

Iemand heeft pijnlijke gewrichten die ontstoken zijn. Opstaan uit de stoel doet pijn er is weinig kracht in de handen. Dit zijn kenmerken van
A
Een hartinfarct
B
Reuma
C
Astma
D
COPD

Slide 42 - Quiz

Wat is de toedienings-
methode van dit medicijn?
A
Injecteren
B
oraal
C
druppelen
D
rectaal

Slide 43 - Quiz

Dit is een voorbeeld van
A
domotica
B
robotica
C
beeldzorg

Slide 44 - Quiz

Een persoon weet niet meer waar hij woont, kan zijn emoties slecht onder controle houden en herkent zijn dochter niet meer. Dit zijn kenmerken van:
A
De ziekte van Parkinson
B
Alzheimer/ dementie
C
Een beroerte/CVA
D
Multiple sclerose

Slide 45 - Quiz

Dit is een voorbeeld van
A
domotica
B
robotica
C
beeldzorg

Slide 46 - Quiz

Waar wordt een Medido voor gebruikt?
A
Als wekker
B
Als veiligheidslamp
C
Als opslag voor waardevolle zaken
D
Als medicijndispenser

Slide 47 - Quiz

Dit is een voorbeeld van
A
domotica
B
robotica
C
beeldzorg

Slide 48 - Quiz